KANTONGERECHT TE HARDERWIJK
zaaknummer: 119618
rolnummer: 854/00
vonnis d.d.: 25 april 2001
grosse aan: mr. L.E.M. Charlier
afschrift aan: mr. L.E.M. Charlier en mr. R.W. van Faassen
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eisende partij
toevoeging nr. 4CW3915 d.d. 05-06-00
gemachtigde: mr. L.E.M. Charlier, kantoorhoudende te 3440 AC Woerden, postbus 109,
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
[gedaagde] partij,
toevoeging nr. 2BD8841 d.d. 17-06-99
gemachtigde: mr. R.W. van Faassen, postbus 516 te 8000 AM Zwolle.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Dit verloop blijkt uit:
- het incidenteel vonnis d.d. 20 december 2000,
de conclusie van antwoord,
de conclusie van repliek,
de conclusie van dupliek.
[eiseres] was werkzaam als hoofdcaissière in een supermarkt te IJ, toen [gedaagde] deze in oktober 1996 overnam. Vanaf 15 maart 1998 is [eiseres] arbeidsongeschikt geweest door een kwaal (posttraumatische reflex dystrofie) die zij had opgelopen doordat zij zich bij haar werk had verwond aan een botsplinter van een karbonade. Op 15 februari 1999 heeft zij bij de politie aangifte gedaan wegens seksueel misbruik door [gedaagde]. Op 17 februari 1999 heeft [gedaagde] zijn bedrijf verkocht. Op 15 maart 1999 werd [eiseres] weer arbeidsgeschikt bevonden, maar niet voor haar eigen werk. In maart 1999 heeft in een plaatselijke krant onder de titel “Zedenschandaal in IJ” een artikel gestaan over het feit dat [gedaagde] wegens seksueel misbruik van verschillende vrouwelijke personeelsleden in zijn -met naam en foto aangeduide- supermarkt was gearresteerd.
[eiseres] heeft naderhand afwisselend in de WW gezeten en werk gehad.
[gedaagde] is in eerste aanleg en hoger beroep strafrechtelijk veroordeeld, onder meer wegens de door [eiseres] aangeven feiten.
Na wijziging van eis vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
(a) vergoeding van materiële schade ad f 659,30 zoals hierna gespecificeerd en overigens tot
vergoeding van overige materiële schade op te maken bij staat;
specificatie:
a.1. kosten psycholoog ad ƒ 180,--
a.2. extra telefoonkosten ad ƒ 200,--
a.3. dagwaarde trui ad ƒ 50,--
a.4. reiskosten bezoek artsen en adviseur ad ƒ 204,30
a.5. extra portokosten ad ƒ25,--;
(b) vergoeding van immateriële schade ad ƒ 30.000,--
(c) ƒ 2.209,92 wegens verlies aan verdienvermogen in 1999 met verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de overige schade wegens verlies van verdienvermogen;
(d) vergoeding van de wettelijke rente over de posten a - c vanaf 12 oktober 1996;
(e) ƒ 5.200,15 wegens buitengerechtelijke kosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 december 1999;
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd bestreden.
DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL:
1. In de eerste plaats heeft [gedaagde] de bevoegdheid van de Kantonrechter om kennis te nemen van het geschil in twijfel getrokken. Er zou geen sprake zijn geweest van seksuele intimidatie op de werkplek en/of seksuele intimidatie waarbij de leidinggevende functie van [gedaagde] een rol zou hebben gespeeld. De door [eiseres] aangevoerde primaire grondslag (artikel 7:658 BW jo Arbo-wet artikel 3, tweede en derde lid) zou de vordering niet kunnen dragen.
2. Alvorens op deze kwestie te kunnen ingaan, moet gedagdes verweer worden besproken dat (a) de seksuele contacten hebben plaatsgevonden binnen een tussen partijen bestaande seksuele relatie die [eiseres] toeliet; en (b) dat er geen sprake is geweest van seksuele intimidatie op de werkplek, dan wel seksuele intimidatie waarbij zijn leidinggevende functie een rol heeft gespeeld.
3. Voor een beoordeling van deze verweren is het daarom nodig in te gaan op [gedaagde]s beweringen dat het zijn woord tegen dat van [eiseres] is; dat hij bij de politie heeft verklaard dat geen seksuele contacten op de werkplek hebben plaatsgevonden, doch alleen bij [eiseres] thuis (antwoord, punt 4); dat de politieverbalisant sterk sturend is opgetreden en dat dat is terug te lezen in de onderscheiden verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd (dupliek, punt 3).
Weliswaar heeft [gedaagde] erkend dat hij in twee instanties is veroordeeld wegens seksueel misbruik van [eiseres], maar vonnis en arrest zijn door partijen niet overgelegd, zodat zij voor de beoordeling in deze uitspraak verder geen rol kunnen spelen.
Ten aanzien van de verweren overweegt de Kantonrechter dat [gedaagde] niet concreet heeft aangegeven hoe en in welke passages van de processen-verbaal van zijn verhoren door de politie is te lezen dat de genoteerde verklaringen het product zijn van sturend gedrag van de verhorende politieambtenaar. Zonder nadere toelichting kan de Kantonrechter dat niet uit de teksten afleiden. Dit verweer is te vaag.
Derhalve moeten de teksten van de politieverbalen gelezen worden zoals ze zijn.
Voor zover van belang heeft [gedaagde] blijkens deze processen-verbaal het volgende verklaard:
Ik kan je (nl. de verbalisant; de Kantonrechter) zeggen dat de verklaringen van de drie door jou genoemde aangeefsters (onder wie [eiseres]; de Kantonrechter) in grote lijnen wel kloppen. (P.V. van verhoor, dossierparagraaf 2.1.4., laatste alinea)
Ik heb haar ([eiseres]; de Kantonrechter) wel gekust, maar altijd op haar wang en dat gebeurde meestal in het kantoortje voor in de winkel. Ik heb haar borsten wel verschillende keren per ongeluk aangeraakt. Dat gebeurde dan bijvoorbeeld als ik haar van achteren benaderde, mijn armen om haar heen sloeg en haar vervolgens probeerde op te tillen. Dan gleden mijn handen naar boven en raakte ik haar borsten aan. Verder is er op de zaak nooit iets gebeurd. (P.V. van verhoor, dossier paragraaf 2.1.5., blad 2, eerste alinea)
De keren dat ik op het werk haar borsten per ongeluk aanraakte, reken ik daar niet onder. (nl. onder seksueel contact; de Kantonrechter. Ibidem, blad 3, laatste alinea).
In verband met het eerste citaat zijn de volgende verklaringen van [eiseres] van belang:
In de winkel is een klein kantoortje. Ik moest daar soms zijn om papieren op te ruimen of iets dergelijks. ([gedaagde]; de Kantonrechter) pakte mijn kin een keer vast en zei toen dat hij wel eens een keer met mij naar bed zou willen. P.V. van verhoor, dossierparagraaf 2.1.1., blad 2, laatste alinea)
Ik moest regelmatig in het magazijn achter in de zaak zijn. Daar moest ik bijvoorbeeld lectuur uit de kast halen en als ik dan voorover gebukt stond, kwam hij ineens achter mij staan en sloeg zijn armen om mij heen. Hij heeft daarbij verschillend keren mijn borsten vastgepakt. Dat gebeurde meestal over mijn kleren heen. Soms, als ik een bloesje aan had, probeerde hij daar zijn handen bij in te steken, maar dat lukte hem bijna nooit. Ik moest daar niets van hebben en probeerde hem van mij af te slaan.
In het kantoortje is een trapje van twee treden dat naar een soort plateau gaat waarop onder andere de muntjes stonden die bij de kassa aan de klanten worden gegeven. Dat regelde ik voor de andere caissières en als ik daar dan gehurkt zat om een voorraad van die muntjes in de zakken van mijn schort te doen en [gedaagde] kwam binnen, dan zei hij vaak “blijf maar zo zitten”. Hij stond dan wat lager dan ik en hij streelde dan over de binnenkant van mijn dijbenen. ... Ik weerde hem altijd af, maar door het onverwachte van zijn handelen, was het meestal al gebeurd voordat ik er erg in had. (Ib idem, blad 3, tweede en derde alinea)
Uit deze verklaringen - in samenhang bezien - leidt de Kantonrechter af dat [gedaagde] [eiseres] ook op het werk seksueel heeft benaderd.
Dit was tegen de zin van [eiseres]. Alleen al de volgende verklaring van [gedaagde] staaft dat:
In het geval van [eiseres] heb ik je verteld dat sommige seksuele handelingen die ik bij haar deed, tegen haar zin gebeurde. Zij heeft mij ook wel eens gezegd dat zij iets wat ik bij haar deed niet wilde hebben. Soms gebruikte ik mijn kracht om toch voor elkaar te krijgen wat ik van haar wilde. Zo probeerde zij zich te verzetten als ik haar hand vastpakte en die in de richting van mijn blote penis bewoog als ik bij haar in huis was. Ik voelde dat zij probeerde haar hand terug te trekken, maar ik ben sterker dan [eiseres] en dus redde zij dat dan niet. (P.V. van verhoor, dossierparagraaf 2.1.7., derde alinea)
Uit het woordje “zo” in de verklaring begrijpt de Kantonrechter dat [gedaagde] de beschreven handeling slechts als voorbeeld gebruikt van een situatie dat hij dwang gebruikte en dat hij zijn verklaring daaromtrent niet tot dat voorbeeld beperkt.
Samenvattend is de Kantonrechter van oordeel dat genoegzaam vaststaat dat de seksuele contacten op het werk tegen de zin van [eiseres] hebben plaats gevonden.
Hiermee zijn de verweren genoemd onder 2 (a) en 2 (b) verworpen.
4. [eiseres] baseert de bevoegdheid van de Kantonrechter op artikel 7:658 BW.
Volgens vaste jurisprudentie omvat de zorgplicht van de werkgever, die in dit artikel wordt genoemd, mede - bij wijze van reflex - hetgeen in een bijzonder voorschrift als artikel 3 jo 4 van de Arbo-wet is geregeld. Op grond van artikel 3 Arbo-wet (in de versie van deze wet., zoals die gold ten tijde van de gewraakte feiten) moet de werkgever een algemeen arbeidsomstandighedenbeleid voeren. In artikel 4 wordt uitdrukkelijk verwezen naar het beschermen van de gezondheid en het bevorderen van het welzijn van de werknemers.
In dat kader dient de werkgever er onder meer voor zorg te dragen dat zijn werknemers niet het slachtoffer worden van seksueel misbruik.
Door [eiseres] in de geschetste omstandigheden seksueel lastig te vallen, heeft [gedaagde] nagelaten aan deze verplichting als werkgever te voldoen.
5. Bijgevolg acht de Kantonrechter zich bevoegd van [eiseres] vordering kennis te nemen.
6. Thans komen de verschillende posten van de vordering aan de orde; in de eerste plaats de kosten van de psycholoog. [eiseres] vordert betaling van ƒ 180,-- wegens gemaakte kosten en voor toekomstige kosten verwijzing naar de schadestaatprocedure.
[gedaagde] heeft het bedrag van ƒ 180,-- bestreden - bij dupliek uiteindelijk nog - met de tegenwerping dat [eiseres] geen informatie heeft overgelegd waaruit volgt dat zij deze kosten niet van het ziekenfonds vergoed krijgt.
Nu [eiseres] nota’s heeft overgelegd, waaruit blijkt dat haar voor negen consulten een bedrag van in totaal ƒ 180,-- in rekening is gebracht, heeft zij genoegzaam toegelicht, dat het hier om de aan haar in rekening gebrachte eigen bijdrage gaat en niet om de volle kosten van de consulten. Van algemene bekendheid is immers dat een psycholoog voor een consult een aanzienlijk hoger bedrag dan ƒ 20,-- rekent.
Deze post wordt daarom toegewezen.
Ook de verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt toegewezen, omdat in [eiseres]ses stellingen - die [gedaagde] op zich niet heeft bestreden - welke inhouden dat zij ten gevolge van het gedrag van [gedaagde] lijdt aan psychische klachten, zoals, spanningen en angsten, voldoende grond aanwezig is om te veronderstellen dat er vervolgschade zal zijn.
7. Eieres heeft ten gevolge van de haar psychologische problematiek tijdelijk een toegenomen behoefte gehad om met ouders en vriendinnen te bellen. Zij belde omdat zij bang was [gedaagde] op straat tegen te komen en om op straat nagekeken te worden. Zij stelt de extra kosten op ƒ 200,--.
[gedaagde] betwist de kosten. [eiseres] zou slechts algemeen stellen dat zij behoefte aan telefoonverkeer had en [eiseres] woont in IJ, terwijl [gedaagde] in Z woont. [eiseres] heeft ook geen bewijs van de kosten overgelegd.
Naar het oordeel van de Kantonrechter heeft [eiseres] haar behoefte aan extra telefoongesprekken genoegzaam toegelicht. [gedaagde] placht immers voor de aangifte op onregelmatige momenten bij [eiseres] thuis te verschijnen en hij heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] na de aangifte erop had kunnen vertrouwen dat hij niet weer bij haar langs zou komen.
Omdat [eiseres] een ex aequo et bono vast te stellen bedrag heeft genoemd, behoefde zij dat niet aannemelijk te maken met het overleggen van nota’s of andere bewijsstukken.
Het bedrag van ƒ 200,-- wordt daarom als alleszins aannemelijk toegewezen.
8. [eiseres] wenst een bedrag van ƒ 50,-- vergoed te krijgen als dagwaarde van een trui waarop sperma van [gedaagde] is terecht gekomen.
[gedaagde] meent dat het voor [eiseres]ses risico komt dat zij het niet kan opbrengen de trui nog te dragen en nu de trui nog in haar bezit is, kan dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
Naar de mening van de Kantonrechter ligt in de vaststaande feiten besloten dat redelijkerwijs van [eiseres] niet kan worden gevergd dat zij deze trui - die, naar moet worden aangenomen, voor haar met negatieve gevoelens is beladen - nog langer draagt.
De Kantonrechter acht een dagwaarde van ƒ 50,-- voor een trui alleszins redelijk, zodat dit bedrag wordt toegewezen.
9. Wegens reiskosten van bezoeken aan arts, psycholoog, maatschappelijk werker, assertiviteitstraining en rechtshelpers in Deventer en Woerden claimt [eiseres] een bedrag van ƒ 204,30.
[gedaagde] heeft zich ertegen verzet dat [eiseres] op dit punt haar eis heeft vermeerderd van ƒ 100,-- naar ƒ 204,30. Tevens mist hij specificatie naar data “etc”.
De Kantonrechter acht [gedaagde] niet onredelijk belemmerd in zijn verdediging door de vermeerdering van eis, zodat deze wordt toegestaan. De omstandigheid dat het uiteindelijk gevorderde bedrag reeds bij dagvaarding bekend kan zijn geweest, doet daaraan niet af.
De Kantonrechter acht de gegeven specificatie voldoende duidelijk. Data “etc” (wat [gedaagde] daaronder ook moge verstaan) beïnvloeden deze beoordeling niet, nu [gedaagde] niet heeft aangegeven op welke wijze deze details van belang zouden zijn.
Toegewezen wordt ƒ 204,30.
10. Voor portokosten vordert [eiseres] een ex aequo te bono vast te stellen bedrag van ƒ 25,--. Zij heeft een verzendbewijs van een aangetekende verzending (kosten ƒ 11,50) overgelegd. Over verdere bewijsstukken zegt zij niet te beschikken. Zij voert de kosten op in verband met contacten met haar rechtshelpers en voor het verzenden van sollicitaties.
[gedaagde] meent dat deze post moet worden afgewezen, omdat [eiseres] kosten voor sollicitaties opvoert, terwijl zij geschikt is bevonden voor haar eigen werk.
Dat laatste is juist, maar [gedaagde] vergeet erbij te zeggen dat [eiseres] is afgekeurd voor werk bij haar oude werkgever.
Weliswaar heeft [gedaagde] zijn winkel twee dagen na de aangifte verkocht, maar hij ziet over het hoofd dat [eiseres] onbetwist heeft aangevoerd, dat er publiciteit is geweest in de vorm van een artikel in een plaatselijke krant onder de kop “Zedenschandaal in IJ” en dat hij niet heeft bestreden dat de gereleveerde feiten gemakkelijk met haar in verband gebracht kunnen worden. Terecht stelt [eiseres] naar de mening van de Kantonrechter dat zij niet wel terug kan naar haar oude werk. Zij moet dus solliciteren ten gevolge van de daden van [gedaagde].
Omdat het bedrag redelijk is te achten, wijst de Kantonrechter het toe.(ƒ 25,--)
11. Voor eventuele kosten van maatschappelijk werk en assertiviteitstraining vraagt [eiseres] een verwijzing naar de schadestaatprocedure. [gedaagde] is daar tegen gekant, omdat [eiseres] onvoldoende feiten heeft gesteld die de noodzaak van een verwijzing aannemelijk maken.
De Kantonrechter kan [gedaagde] niet volgen in deze gedachte. Immers, als er kosten komen wegens maatschappelijk werk of assertiviteitstraining waarop [eiseres] ten gevolge van het gedrag van [gedaagde] een beroep moet doen, dan dient hij die te betalen. Omdat het toekomstige schade betreft, is [eiseres] niet in staat een meer precieze omschrijving van deze schadepost te geven dan zij heeft gedaan.
Ook dit onderdeel wordt toegewezen.
12. Ter zake verlies aan verdienvermogen in 1999 vordert [eiseres] ƒ 2.209,92 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 1996 en voor overige verlies aan verdienvermogen vordert zij verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zij heeft toegelicht dat zij vanaf 16 maart 1999 een WW-uitkering heeft genoten en daarna in 1999 twee maal een kortdurende baan heeft gehad. Eén van de banen kon zij niet volhouden omdat zij bevreesd was in de omgang met mannen. Die angst was het gevolg van [gedaagde]s seksueel misbruik.
[gedaagde] stelt dat niet duidelijk is welk deel van de schade die [eiseres] op dit punt claimt, wordt veroorzaakt door de posttraumatische reflexdystrofie, die zij heeft opgelopen door haar verwonding aan een botsplinter, en welk deel het gevolg is van het seksueel misbruik.
De Kantonrechter is van oordeel dat het niet uitmaakt of deze schade het gevolg is van [gedaagde]s gedrag, dan wel het ongeval dat [eiseres] tijdens haar werk heeft gehad. Voor beide oorzaken is hij aansprakelijk te achten uit hoofde van zijn zorgplicht als werkgever (in welk kader deze procedure wordt gevoerd). [gedaagde] heeft niet gesteld dat het ongeval aan [eiseres]ses opzet of bewuste roekeloosheid te wijten is geweest.
Nu [gedaagde] niet de opvolgend werkgever van [eiseres] in vrijwaring heeft geroepen en hij ten tijde van de beide schade-oorzaken de werkgever was, kan de schade in beginsel worden toegewezen.
[gedaagde] heeft zijn verzet tegen de door [eiseres] gemaakte becijfering beperkt tot de opmerking dat [eiseres] geen complete salarisstroken heeft overgelegd en bruto en netto bedragen door elkaar haalt.
De Kantonrechter deelt deze opvatting niet. De cijferopstelling van [eiseres] maakt voldoende duidelijk onderscheid tussen bruto en nettobedragen. De gestelde inkomsten zijn voldoende duidelijk, nu [gedaagde] niet stelt dat er iets niet in de haak zou zijn.
Toegewezen wordt als schade wegens verlies aan verdienvermogen voor 1999 ƒ 2.209,92.
De rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf het ontstaan van de schade. Aangezien de rente door [eiseres] is aangezegd met ingang van 31 augustus 1999 is ze vanaf die datum toewijsbaar.
Voor overige schade van deze aard wordt verwezen naar de schadestaatprocedure,
13. Als smartengeld vordert [eiseres] een bedrag van ƒ 30.000,--.
Zij voert daartoe de volgende omstandigheden aan:
a. gedurende ongeveer 2,5 jaar pesterijen, seksuele intimidatie en aanranding;
b. het feit dat dit in dienstverband gebeurde, waardoor [eiseres] onder enorme druk stond
en zich klem gezet voelde omdat [gedaagde] macht over haar had door de dreiging van
verlies van haar baan, haar middel van bestaan;
c. zij was alleenstaand en kon nergens met haar schaamte en nood terecht;
d. door haar ziekte (posttraumatische reflexdystrofie) was zij zowel geestelijk als
lichamelijk kwetsbaar en niet tegen [gedaagde] opgewassen;
e. [eiseres] moet in een kleine gemeenschap functioneren; door publicatie van het
gebeurde is een ernstig stigmatiserend effect opgetreden;
f. de volstrekt respectloze en vernederende houding die [gedaagde] jegens [eiseres] heeft
tentoongespreid; hij heeft haar niet alleen seksueel geïntimideerd, lichamelijk bevuild
en aangerand, hij heeft, door haar als minderwaardig seksueel object te behandelen,
[eiseres] ernstig in haar zelfvertrouwen en zelfrespect geraakt; zij wordt in al haar
relaties en in het bijzonder in haar relaties met mannen, gehinderd door het gebeurde;
zij wil niet meer aangeraakt worden, heeft de neiging te vluchten;
g. het valt [eiseres] sedert het gebeurde bijzonder zwaar mensen te vertrouwen; haar is
ernstige psychische schade toegebracht door stelselmatig kleineren en vernederen,
zowel op het seksuele vlak, als anderszins, zelfs in het bijzijn van derden; [gedaagde]
heeft [eiseres]ses levensvreugde verpest.
[gedaagde] heeft gesteld dat de door [eiseres] gegeven onderbouwing niet aansluit bij de bestaande jurisprudentie rond schadevergoedingen wegens immateriële schade ten bedrage van ƒ 30.000,--. Dergelijke bedragen worden alleen toegekend in situaties waarin slachtoffers uiterst getraumatiseerd zijn als gevolg van stelselmatige verkrachtingen over langdurige perioden. Daarvan is in het geval van [eiseres] geen sprake. Hij wijst er verder op dat [eiseres] medische informatie heeft overgelegd die gedateerd is, nl. uit de periode 1999 - begin 2000. Bovendien is deze informatie uitsluitend verkregen op basis van uitlatingen van [eiseres]. Dat is subjectief. Het valt overigens op dat de prognoses positief zijn. De huisarts heeft het over belang van psychologische hulp, die [eiseres] echter niet verder heeft genoten. Daardoor houdt zij haar gepretendeerde ziektebeeld in stand en treedt zij niet schadebeperkend op. Dat mag niet voor rekening van [gedaagde] komen. De verklaring van de fysiotherapeut houdt slechts in dat [eiseres] sedert 25 november 1999 in behandeling is, maar vermeldt niet waaruit die bestaat. De overgelegde medische informatie schept onvoldoende duidelijkheid. Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag had [eiseres] andere informatie moeten overleggen . De beide collega’s van [eiseres] die ook in de tenlastelegging zijn genoemd, waarop [gedaagde] is veroordeeld, hebben bij het Hof een schadevergoeding van slechts ƒ 2.000,-- gekregen - aldus [gedaagde].
De Kantonrechter overweegt dat de eigen verklaring van de patiënt in de medische wetenschap een geaccepteerd middel is om de relevante feiten te verzamelen: de autoanamnese. Het enkele feit dat een (para)medische hulpverlener in zijn verslagen klachten van [eiseres] heeft opgenomen, ontneemt daarom aan die verslagen niet hun betekenis, te weten: een opsomming van feiten die de hulpverlener van belang vond in het kader van zijn behandeling. Nu [gedaagde] de verschillende klachten van [eiseres] - welke ten dele in de hierboven opgenomen motivering voor de hoogte van het gevorderde bedrag voorkomen - niet concreet heeft weersproken, is zijn verweer ter zake [eiseres]ses medische/psychische klachten te vaag om te worden gehonoreerd. Het feit dat deze gegevens inmiddels gedateerd zijn vermindert de smart niet die [eiseres] destijds heeft gevoeld.
De omstandigheid dat de fysiotherapeut niet beschrijft welke de aard is van de behandeling die hij [eiseres] heeft gegeven, is niet van belang nu er voldoende ander materiaal is om de vordering te kunnen beoordelen.
Uit de omstandigheid dat [gedaagde] niets stelt omtrent een afwijzing door de strafrechter van enige door [eiseres] ingestelde vordering als benadeelde partij, en ook niet blijkt van enige toewijzing, begrijpt de Kantonrechter dat [eiseres] ervoor heeft gekozen haar vordering niet in het kader van de strafzaak aan de rechter voor te leggen, maar voor de onderhavige - zelfstandige - procesgang heeft gekozen. Bij gebreke aan indicaties die op iets anders wijzen, moet de Kantonrechter aannemen dat de hoogte van de door [eiseres] ervaren schade daarvoor reden is geweest. Omdat [gedaagde] niet wijst op enige gelijkenis in hetgeen [eiseres] is overkomen en wat haar beide collega’s is overkomen, kan hier niet een vergelijking worden gemaakt tussen de aan die collega’s toegewezen schadebedragen en het door [eiseres] gevorderde bedrag.
De hoogte van het toe te wijzen bedrag moet daarom worden afgemeten aan de door [eiseres] aangevoerde feiten en omstandigheden.
Naar het oordeel van de Kantonrechter rechtvaardigen de volgende omstandigheden een hoge schadevergoeding.
In de eerste plaats de lange duur van 2,5 jaar van vernederende behandeling. [gedaagde] placht, ook in publiek, [eiseres] uit te maken onder andere voor “zeiksnol” en “zeikwijf”; tegen [eiseres] (met kennelijk verwijzing naar [eiseres]ses lichaamsomvang) in publiek te zeggen dat zij beter bij de massamarkt kon gaan werken; [gedaagde] heeft eens zonder [eiseres]ses toestemming haar foto in een advertentie gepubliceerd met het onderschrift dat het publiek kon raden wie zij was.
Vervolgens is redengevend de lange duur van het seksuele misbruik.
Daar komt bij dat [gedaagde] [eiseres]ses werkgever was en vanuit die positie ook haar privé-leven binnendrong. Hij moet daardoor geweten hebben dat zij alleenstaande was.
Verder valt [gedaagde] zwaar aan te rekenen dat hij het seksueel misbruik voortzette in de tijd dat [eiseres] door arbeidsongeschiktheid gedwongen was thuis te blijven.
Ook telt mee dat [eiseres] een volgende baan heeft moeten opzeggen, omdat zij ten gevolge van wat [gedaagde] haar had aangedaan - naar zij onbetwist heeft gesteld - niet in staat was op een normale manier met mannelijke collega’s om te gaan.
Aan de andere kant -zo overweegt de Kantonrechter - zijn de medische en psychologische prognoses gunstig; heeft [eiseres] tegen het advies van de psycholoog in de behandeling afgebroken; en verkeert [gedaagde] thans in financieel kommervolle omstandigheden, doordat hij zijn bedrijf heeft moeten verkopen, waarbij hij met een schuld van
ƒ 500.000,-- is blijven zitten: alle inkomsten boven de ƒ 50.000,-- worden door zijn schuldeiser afgeroomd ter delging van deze schuld.
Toch vallen deze omstandigheden naar het oordeel van de Kantonrechter weg tegen de hiervoor opgesomde omstandigheden.
Immers, een gunstige prognose betekent nog niet dat het lijden van [eiseres] op een voorspelbare termijn afgelopen is. [eiseres] heeft de psychologische behandeling afgebroken, maar dat heeft zij, naar [gedaagde] niet heeft betwist, gedaan uit geldnood: zij kon de behandelingen, die niet meer door het ziekenfonds werden vergoed, niet zelf betalen. Het is [gedaagde] aan te rekenen dat hij [eiseres] door zijn gedrag een zodanig ernstig psychisch lijden heeft aangedaan, dat het door de verzekering gedekte aantal van 9 behandelingen door een psycholoog niet voldoende is geweest om haar te genezen. Aangezien [eiseres] door haar kwaal niet in staat was een baan te behouden, is het geldgebrek dat [eiseres] noopte tot het staken van de behandeling, [gedaagde]s schuld. [gedaagde] is dus de laatste die haar kan verwijten dat zij de schade niet heeft beperkt door de behandeling uit geldgebrek af te breken.
Tenslotte vermag de huidige krappe financiële situatie van [gedaagde] niet tot matiging van het gevorderde bedrag leiden. Blijkens de stukken heeft [gedaagde] zijn supermarkt ten gevolge van zijn eigen wanbeheer moeten verkopen. Daar komt dan bij dat dit geen omstandigheid vormt om de vordering wegens geleden smart van een slachtoffer van het krenkende gedrag dat [gedaagde] op haar heeft botgevierd, te matigen omdat - naar algemeen bekend is - erkenning van het lijden voor dit soort slachtoffers van groot belang is voor hun herstel en matiging juist aan die erkenning afbreuk kan doen - tenzij het gevorderde bedrag in wanverhouding tot het ondergane leed zou staan.
Gelet op de hierboven in deze paragraaf onder a - g opgesomde omstandigheden is de Kantonrechter van oordeel dat ƒ 30.000,-- geen disproportioneel bedrag is.
Daarom wordt dit bedrag als smartengeld toegewezen.
14. [eiseres] heeft een nota van haar vakbond ontvangen ter zake de kosten van vaststelling en verhaal van haar schade ad ƒ 5.200,15.
[gedaagde] meent dat, nu een specificatie ontbreekt, niet kan worden nagegaan of het hier niet werkzaamheden betreft in verband met het opstarten van deze procedure.
Dit verweer moet al aanstonds worden gepasseerd, omdat niet de vakbond, maar haar advocaat de gerechtelijke procedure heeft gevoerd. De omstandigheid dat de door de vakbond verrichte werkzaamheden tevens van nut zijn in de gerechtelijke procedure, betekent nog niet dat het werkzaamheden waren noodzakelijk voor het aanvangen van de procedure zelf. Nadat deze voorbereidende werkzaamheden waren verricht, was ook een afloop zonder procedure denkbaar geweest, namelijk indien [gedaagde] had geschikt.
15. Als voornamelijk in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten.
Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
a. een bedrag van ƒ 180,-- wegens kosten psycholoog;
b. een bedrag van ƒ 200,-- wegens telefoonkosten;
c. een bedrag van ƒ 50,-- wegens vergoeding trui;
d. een bedrag van ƒ 240,30 wegens reiskosten bezoeken arts psycholoog etc.;
e. een bedrag van ƒ 25,-- wegens portokosten;
f. een bedrag van ƒ 2.209,92 wegens verlies van verdienvermogen;
g. een bedrag van ƒ 30.000,-- wegens smartengeld;
h. een bedrag van ƒ 5.200,15 wegens kosten vaststelling en verhaal vakbond;
i. de wettelijke rente over voornoemde bedragen onder a. t/m h. vanaf 31 augustus 1999
tot de dag der voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tot schadevergoeding nader op te maken bij staat met betrekking tot de schadeposten:
kosten voor psychologische behandeling,
kosten voor maatschappelijk werk en assertiviteitstraining,
schade wegens verlies aan verdiencapaciteit.
Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op ¦ 2.549,30 te voldoen als volgt:
1.) aan de griffier van dit kantongerecht:
door storting op banknummer 1923.25.922 ten name van DS 547 Arrondissement Zutphen
terzake:
- in debet gesteld griffierecht ¦ 157,50
- salaris gemachtigde ¦ 2.100,--
mr. L.E.M Charlier, postbus 109, 3440 AC Woerden
- kosten dagvaarding ¦ 114,30
- BTW over de dagvaardingskosten ¦ 20,--
2.) aan de eisende partij:
terzake:
- niet in debet gesteld griffierecht ¦ 157,50
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Gewezen door mr. P.A. Huidekoper, kantonrechter te Harderwijk, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
PAH/mvl