ECLI:NL:KTGROT:2000:AA7301

Kantongerecht Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
289296-00/PLA
Instantie
Kantongerecht Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H.W. de Planque
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie van vakantieverlof voor leerkracht tijdens zwangerschaps- en bevallingsverlof

In deze zaak, behandeld door het Kantongerecht Rotterdam op 23 juni 2000, vorderde eiseres, een leerkracht bij de Stichting Verenigde Protestantse Christelijke Scholen (VPCS), compensatie voor vakantieverlof dat zij niet had kunnen opnemen tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof. Eiseres was sinds 1990 in dienst bij VPCS en had een betrekkingsomvang van 23 uur per week. Tijdens haar verlof van 17 mei 1999 tot 6 september 1999 viel een deel samen met de zomervakantie, wat leidde tot de vordering om te verklaren dat zij recht had op compensatie van het vakantieverlof voor de periode van 12 juli 1999 tot en met 20 augustus 1999.

De kantonrechter oordeelde dat de rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd moest worden als een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, waarbij artikel 7:636 BW van toepassing was. Dit artikel bepaalt dat dagen waarop de werknemer niet werkt wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof niet als vakantie kunnen worden aangemerkt, tenzij de werknemer daarmee instemt. De rechter concludeerde dat VPCS niet had aangetoond dat eiseres had ingestemd met het aanmerken van haar verlofdagen als vakantiedagen.

De kantonrechter oordeelde verder dat VPCS niet gerechtigd was om de zwangerschaps- en bevallingsverlof dagen als vakantie aan te merken. Eiseres had recht op dezelfde hoeveelheid vakantiedagen als zij zou hebben gehad als zij niet met verlof was geweest. De vordering van eiseres werd dan ook toegewezen, en VPCS werd veroordeeld om eiseres in de gelegenheid te stellen de niet-genoten vakantiedagen op te nemen, alsook in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemersrechten in het onderwijs en de noodzaak voor werkgevers om de wettelijke bepalingen omtrent verlof en vakantie correct toe te passen. De beslissing werd uitgesproken door mr. J.H.W. de Planque.

Uitspraak

K A N T O N G E R E C H T T E R O T T E R D A M
Zaaknummer: 289296-00/PLA
Uitspraak : 23 juni 2000
VONNIS in de zaak van:
[EISERES], wonende te [plaats], gemachtigde: M.A. van Etten, gerechtsdeurwaarder te Rotterdam (voor mr. H. Neuteboom van DAS Rechtsbijstand),
- t e g e n -
de stichting STICHTING VERENIGDE PROTESTANTS CHRISTELIJKE SCHOLEN, gevestigd te Rotterdam, GEDAAGDE, gemachtigde: mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
Partijen worden nader aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "VPCS".
1. DE PROCESSTUKKEN EN DE LOOP VAN HET GEDING
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding, met productie;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek.
2. DE VASTSTAANDE FEITEN
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen -voor zover van belang- het volgende vast:
2.1 [eiseres] is sedert 1990 bij VPCS in dienst als leerkracht basisonderwijs. Sinds 6 augustus 1997 heeft zij een zogenoemde betrekkingsomvang van 23 uur per week.
2.2 In de periode van 17 mei 1999 tot 6 september 1999 heeft [eiseres] zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten. Wat betreft de periode van 12 juli 1999 tot 21 augustus 1999 viel dat verlof samen met de zomervakantie, zijnde de periode waarin leerkrachten als [eiseres] in de regel vakantieverlof hebben.
3. DE VORDERING EN DE GRONDSLAG DAARVAN
De vordering van [eiseres] luidt -verkort weergegeven- om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat [eiseres] recht heeft op compensatie van het vakantieverlof gedurende de periode van 12 juli 1999 tot en met 20 augustus 1999;
b. primair: VPCS te veroordelen om [eiseres] in de gelegenheid te stellen alsnog de desbetreffende niet-genoten vakantiedagen op te nemen;
subsidiair: VPCS te veroordelen tot (uit)betaling van (...);
c. VPCS te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Aan deze vordering heeft [eiseres] naast de vaststaande feiten, voorzover van belang en verkort weergegeven, de volgende stelling ten grondslag gelegd:
Tussen partijen geldt -uitsluitend, althans mede- een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Ingevolge artikel 7:636 BW komt [eiseres] het gevorderde compensatieverlof toe.
4. HET VERWEER
De conclusie van VPCS strekt tot afwijzing van de vordering van [eiseres], met veroordeling van laatstgenoemde in de kosten van het geding.
Daartoe heeft VPCS -kort weergegeven en voor zover van belang- het navolgende aangevoerd:
Op de rechtsverhouding tussen partijen is mede het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel (verder: RpBO) van toepassing. Dit besluit derogeert naar zijn aard en inhoud aan de bepalingen uit het BW waarop [eiseres] zich beroept.
5. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
5.1 Tussen partijen staat vast dat hun rechtsverhouding tenminste mede dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst als bedoeld in titel 10 van boek 7 van het BW. Mede gelet op het bepaalde bij artikel 7:615 BW (welke uitzondering voor personen in dienst van publiekrechtelijke lichamen in dezen niet van toepassing is) heeft de kantonrechter geen reden om daar anders over te oordelen.
5.2 Mitsdien is ook artikel 7:636 BW van toepassing, welke bepaling in samenhang met artikelen 7:635, lid 2, BW bepaalt dat dagen waarop de werkneemster de arbeid niet verricht wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof, door de werkgever niet als vakantie kunnen worden aangemerkt, tenzij de werkneemster daarmee instemt.
Omdat artikel 7:637 BW in dezen toepassing mist en vanwege het bepaalde bij artikel 7:645 BW, kan van die bepaling van artikel 7:636 BW in dit geval niet worden afgeweken.
5.3 Hetgeen VPCS bij wijze van verweer heeft aangevoerd roept de vraag op of hetgeen onder 5.2 is weergegeven als het toepasselijk burgerlijk recht, moet wijken voor het bepaalde in het RpBO. Daartoe wordt omtrent de hiërarchie tussen enerzijds het BW en anderzijds het RpBO het volgende overwogen.
Indien het RpBO in de verhouding tussen partijen krachtens verwijzing in de arbeidsovereenkomst van toepassing is, faalt het beroep op het alsdan als "algemene voorwaarden" te kwalificeren RpBO, omdat -zoals gezegd- de regel van artikel 7:636 BW in dezen geen andere afwijking toelaat dan instemming van de werkneemster, terwijl gesteld noch gebleken is dat die instemming (dat is concrete toestemming voor een individueel geval) door [eiseres] is gegeven.
Indien -zoals VPCS betoogt- het RpBO als algemeen verbindend voorschrift op de rechtsverhouding van toepassing is, faalt het beroep op de alsdan als "wet in materiële zin" te kwalificeren regeling eveneens, omdat een algemene maatregel van bestuur als het RpBO onderhavige onverbindend is voorzover bepalingen daarvan in strijd met een wet in formele zin zijn.
Artikel 7:636 BW is dus onverkort van toepassing.
Aan de vraag of en in welke zin het RpBO afwijkt van artikel 7:636 BW komt de kantonrechter derhalve niet toe.
5.4 Het voorafgaande heeft tot gevolg dat het VPCS niet was toegestaan om de dagen dat [eiseres] zwangerschaps- en bevallingsverlof genoot als vakantie aan te merken. Hoewel de aanspraak van [eiseres] op vakantie -los van het wettelijk minimum- niet in een bepaalde hoeveelheid dagen is aangegeven, doch als "gedurende de schoolvakanties", brengt een redelijke wetstoepassing overeenkomstig de strekking van artikel 7:636 BW mee dat aan [eiseres] net zoveel vakantiedagen toekomt als zij zou hebben genoten als zij niet gedurende de schoolvakantie zwangerschaps- en bevallingsverlof zou hebben gehad.
5.5 Nu VPCS niet heeft betoogd dat in dit geval afkoop van vakantiedagen dient te geschieden, komt het gevorderde als hiervoor onder 3 sub a. en b. primair weergegeven op de voorafgaande overwegingen voor toewijzing in aanmerking. Aan de beoordeling van de onder b. subsidiair vermelde vordering komt de kantonrechter in die situatie niet toe.
5.6 Aldus wordt beslist als volgt.
6. DE BESLISSING
De kantonrechter te Rotterdam,
rechtdoende:
verklaart voor recht dat [eiseres] recht heeft op compensatie van het vakantieverlof betreffende de periode van 12 juli 1999 tot en met 20 augustus 1999;
veroordeelt VPCS om [eiseres] in de gelegenheid te stellen alsnog de desbetreffende niet-genoten vakantiedagen op te nemen;
veroordeelt VPCS in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op ƒ 329,50 aan verschotten (inclusief BTW) en ƒ 600,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis wat de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. de Planque en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het kantongerecht te Rotterdam van vrijdag 23 juni 2000.