ECLI:NL:KTGSNK:2001:AD6725

Kantongerecht Sneek

Datum uitspraak
9 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
79055 /CV FORM 00-967
Instantie
Kantongerecht Sneek
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na detentie en overdracht aan autoriteiten tijdens vlucht

In deze zaak heeft de kantonrechter van het Kantongerecht Sneek op 9 mei 2001 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de naamloze vennootschap Martinair-Holland en [M.]. Martinair vorderde betaling van ƒ 6.554,98 van [M.] wegens kosten die zijn gemaakt na zijn agressieve gedrag aan boord van vlucht MP 941 naar Penang, Maleisië. Tijdens een tussenstop in Colombo, Sri Lanka, werd [M.] door de gezagvoerder van de vlucht geboeid en overgedragen aan de lokale autoriteiten voor strafrechtelijke vervolging. De rechter in Colombo heeft [M.] schuldig bevonden, maar hij kon op 16 mei 2000 terugkeren naar Nederland.

[M.] betwist de vordering van Martinair en stelt dat hij zich niet agressief heeft gedragen. Hij beweert dat de maatregelen die Martinair heeft genomen, waaronder zijn detentie, onredelijk waren en dat hij schade heeft geleden door de omstandigheden van zijn detentie. Martinair beroept zich op het Verdrag van Tokio en haar Algemene Voorwaarden, waarin staat dat de gezagvoerder bevoegd is om redelijke maatregelen te nemen ter waarborging van de veiligheid aan boord.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [M.] de orde aan boord heeft verstoord en niet heeft voldaan aan de aanwijzingen van de bemanning. De rechter oordeelt dat Martinair gerechtigd was om maatregelen te nemen, maar dat er nadere toelichting nodig is over de redenen waarom de gezagvoerder meende dat [M.] een ernstig misdrijf had gepleegd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 6 juni 2001.

Uitspraak

Kantongerecht Sneek
VONNIS
79055 /CV FORM 00-967
in de zaak van
de naamloze vennootschap MARTINAIR-HOLLAND,
gevestigd te Luchthaven Schiphol,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie
gemachtigde: mr. L. Schulte, Postbus 7507, 1118 ZG Schiphol Airport,
tegen
[A.R.M.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G.R. Winter, advocaat te Sneek.
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1. Op de bij dagvaardingsformulier vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen Martinair, gevorderd om gedaagde partij, hierna te noemen [M.], te veroordelen tot betaling van ƒ 6.554,98 met rente en kosten.
Martinair heeft daarbij producties in het geding gebracht.
[M.] heeft bij antwoord, onder overlegging van producties, de vordering betwist en op de daarbij vermelde gronden in reconventie gevorderd Martinair te veroordelen tot betaling van ƒ 5.000,-- met rente en kosten.
Na repliek in conventie tevens antwoord in reconventie (met producties), dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, dupliek in reconventie (met producties) en een akte uitlating producties, is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
Omstreeks 4 mei 2000 heeft Martinair tijdens vlucht MP 941 met bestemming Penang, Maleisië, besloten om [M.] te boeien en om [M.] tijdens een technische tussenstop in Colombo, Sri Lanka, over te dragen aan de bevoegde autoriteiten voor een strafrechtelijke vervolging.
De rechter in Colombo heeft uitspraak gedaan. De Engelse vertaling hiervan luidt: "I explained the charge in brief. Accordingly he pleads guilty. Accordingly I am convictim him. The accused is a British National. He admitting his guilty apologises to the Airway Company. After considering the background to the incidence, the fact that the accused is a Britisher and the fact that apologised to the Airways Company I am warning and discharging the accused.".
Op 16 mei 2000 kon [M.] weer naar Nederland vertrekken. Tot die tijd heeft hij in de gevangenis en in een kamp gezeten.
3.1. Martinair stelt zich op het standpunt dat zij besloten heeft [M.] te boeien en te laten verwijderen omdat hij zich aan boord dermate agressief gedroeg ten opzichte van cabinepersoneel en andere passagiers, dat voor de veiligheid aan boord moest worden gevreesd. Ondanks diverse waarschuwingen van cabinepersoneel en gezagvoerder was [M.] niet bereid zijn gedrag aan te passen.
Martinair vordert in deze procedure betaling van de kosten die haar lokale vertegenwoordiger heeft moeten maken, alsmede detentie-, transport- en administratiekosten. Martinair baseert zich daarbij op artikel 12 van de door haar gehanteerde Algemene Voorwaarden, welk artikel verwijst naar de Regeling Toezicht Luchtvaart en het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (het Verdrag van Tokio).
Daarnaast vordert Martinair buitengerechtelijke incassokosten en rente.
3.2. Martinair betwist de vordering van [M.] onder verwijzing naar artikel 10 van het Verdrag van Tokio en naar artikel 12 lid 1b van haar Algemene Voorwaarden. Voorts stelt Martinair dat de behandeling die [M.] ondergaan heeft het gevolg is van zijn eigen daden en dus niet aan Martinair verwijtbaar is.
4.1. [M.] heeft de vordering betwist. Hij bestrijdt dat hij zich agressief heeft gedragen, althans dat hij zo agressief is geweest dat voor de veiligheid aan boord moest worden gevreesd. Voorts betwist hij de noodzaak om hem in Colombo uit het vliegtuig te zetten, aangezien hij reeds geboeid was.
Voorts beroept [M.] zich er op dat bepaalde bedingen in de door Martinair gehanteerde Algemene Voorwaarden onredelijk bezwarend zijn.
4.2. Volgens [M.] hebben de door Martinair genomen maatregelen hem grote schade toegebracht. Hij heeft vijf dagen in werkelijke detentie gezeten en vervolgens negen dagen in een vluchtingenkamp opgesloten gezeten. [M.] heeft een beschrijving gegeven van de omstandigheden waaronder dit is geschied. Tengevolge van de behandeling in het vliegtuig heeft hij tot op heden nog deels ongevoelige handen die pijn doen bij koude.
[M.] vordert immateriële schadevergoeding ten bedrage van ƒ 5.000,--.
5. De kantonrechter oordeelt als volgt.
5.1. Artikel 96 van de Regeling Toezicht Luchtvaart bepaalt:
"1. De gezagvoerder is gedurende de vlucht van het luchtvaartuig verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering en voor de veiligheid van het luchtvaartuig en de inzittenden daarvan.
2. Hij is bevoegd de nodige maatregelen te nemen ter waarborging van de veiligheid van de vlucht, alsmede tot het nemen van alle redelijke maatregelen, vrijheidsbeperking daaronder begrepen, ter verzekering van de orde en discipline aan boord en om hem in staat te stellen personen die de orde aan boord verstoren of de vlucht in gevaar brengen aan de bevoegde autoriteiten over te dragen.
3. ....
4. Een passagier is verplicht de tijdens de vlucht door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen op te volgen.
5. ,...."".
Lid 2 van dit artikel is in 1968 (Stb. 240) aan het artikel toegevoegd (met inwerkingtreding op 12 februari 1970) met als toelichting: "Aansluiting is gezocht op het bepaalde in artikel 6 van het op 14 september 1963 te Tokio gesloten Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen aan boord van luchtvaartuigen, krachtens welk artikel de gezagvoerder van een luchtvaartuig bevoegdheden heeft ter waarborging van de veiligheid van de vlucht ten aanzien van de inzittenden, alsmede ter verzekering van de orde en discipline aan boord.".
5.2. De kantonrechter is van oordeel dat genoegzaam vast staat dat [M.] de orde aan boord verstoord heeft en dat hij niet voldaan heeft aan zijn verplichting de door of namens de gezagvoerder gegeven aanwijzingen op te volgen. Dit blijkt met name uit de verklaring van de heer [W.], waarvan [M.] de juistheid niet gemotiveerd heeft betwist. Die verklaring vermeldt onder meer: "Ik was nog geen 20 minuten achter in de galley en één van mijn collegae waarschuwde mij dat gedaagde weer aan het roken was. Wij zijn toen samen naar gedaagde toegegaan en ik heb gedaagde hartig toegesproken, dat hij al meerdere malen gewaarschuwd was en roken absoluut ten strengste verboden was aan boord van dit vliegtuig. Gedaagde was absoluut niet voor rede vatbaar en ik kreeg een reeks van scheldwoorden over mij heen in de vorm van: "Fuck off, who the hell do you think you are, asshole?" Ik heb gedaagde nogmaals een waarschuwing gegeven, tevens met de mededeling dat als hij zich de rest van de vlucht niet zou gedragen zijn reis beëindigd zou worden in Colombo. Uiteraard viel dit niet in goede aarde bij gedaagde en kreeg weer een peloton scheldwoorden over mij heen. ... Enige tijd later kwam ik er achter dat gedaagde wederom uit eigen voorraad zat te dringen, verborgen onder zijn spijkerjas, dit bleek buitenlands bier te zijn een product welke wij niet aan boord hebben! Ook dit is door ons afgenomen. Wederom met alle scheldpartijen van dien door gedaagde. .... Gedaagde eiste zijn shag en drank terug anders zou hij mij wel even verbouwen en het hele vliegtuig erbij. .. Hierop reageerde de gedaagde zeer agressief en begon hij zijn mouwen op te stropen en maakte een paar keer bewegingen alsof hij flink zou gaan uithalen.". In deze verklaring is ook weergegeven dat [M.] diverse malen is gewaarschuwd.
Voorts blijkt ook uit hetgeen [M.] zelf bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd dat hij de orde aan boord verstoorde en de aanwijzingen van de bemanning niet opvolgde. [M.] stelt immers: "Hij kan zich niet veel van het begin van de vlucht herinneren. Hij weet wel dat hij op zeker moment het idee had dat hij in een feestje terechtgekomen was en dat iedereen veel plezier had. Hij kan zich ook herinneren dat hij op zeker moment is gewaarschuwd dat hij niet mocht roken en dat hij heel verbaasd reageerde en dat hij gezegd heeft dat toch iedereen aan het roken was, terwijl dat niet het geval was. Achteraf denkt hij dat hij last heeft gehad van hallucinaties. Hij kan zich herinneren dat hij aan het zingen was en dat een van de personeelsleden tegen hem gezegd heeft dat hij lawaaiig was of iets van die strekking. Vervolgens kan hij zich herinneren dat er een lid van de crew bij hem kwam en hem zie dat zijn gedrag onacceptabel was. Men gaf hem een stuk papier met een waarschuwing en er werd hem verteld dat hij in zijn stoel moest blijven zitten.".
Ook hetgeen [M.] op de schriftelijke waarschuwing heeft geschreven ondersteunt de stelling van Martinair dat [M.] zich onbehoorlijk heeft gedragen.
5.3. De kantonrechter is van oordeel dat Martinair door [M.] te boeien redelijke maatregelen heeft genomen ter verzekering van de orde en discipline aan boord. De stelling van [M.] dat de handboeien te strak zouden hebben gezeten waardoor bij terugkomst zijn polsen nog steeds gezwollen waren en het gevoel tot op heden niet geheel terug is gekeerd, heeft [M.] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door overlegging van een medische verklaring, zodat deze stelling van [M.] als ongegrond zal worden gepasseerd.
5.4. Op 14 september 1963 is in Tokio gesloten het Verdrag inzake misdrijven en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van vliegtuigen (Trb. 1964, 115). Zowel Nederland als Sri Lanka zijn partij bij dit Verdrag. Voor Nederland is het Verdrag op 12 februari 1970 in werking getreden (Trb. 1970, 1), en voor Sri Lanka op 28 augustus 1978.
Een vertaling in het Nederlands van het Verdrag is geplaatst in Tractatenblad 1964, 186.
5.5. Ingevolge artikel 6 eerste lid van het Verdrag mag de gezagvoerder redelijke maatregelen nemen, vrijheidsbeperking daaronder begrepen, die nodig zijn om:
"a. de veiligheid van het luchtvaartuig of van de zich aan boord bevindende personen of goederen te waarborgen;
b. de goede orde en discipline aan boord te handhaven; of
c. hem in staat te stellen de betrokken persoon aan de bevoegde autoriteiten over te dragen of hem het luchtvaartuig te doen verlaten, krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk.".
Artikel 8 van het Verdrag bepaalt vervolgens dat de gezagvoerder van het luchtvaartuig, voor zover dit nodig is met het bepaalde in artikel 6, eerste onder a. of b., op het grondgebied van enige staat waar het luchtvaartuig landt iedere persoon het luchtvaartuig mag doen verlaten van wie hij redelijkerwijs mag aannemen dat deze aan boord van het luchtvaartuig een handeling heeft begaan, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, dat wil zeggen handelingen die, al dan niet strafbare feiten zijnde, de veiligheid van het vliegtuig of van de personen of goederen aan boord daarvan in gevaar brengen of kunnen brengen of die de goede orde en discipline aan boord in gevaar brengen.
Artikel 9 bepaalt vervolgens dat de gezagvoerder van een luchtvaartuig iedere persoon waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij aan boord van het luchtvaartuig een handeling heeft begaan die naar zijn mening volgens het strafrecht van de staat waar het luchtvaartuig is ingeschreven een ernstig misdrijf is, overdragen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat op welks grondgebied het luchtvaartuig landt.
5.6. Martinair heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van het Verdrag.
Alvorens nader te beslissen zal de kantonrechter Martinair in de gelegenheid stellen nader toe te lichten op grond waarvan haar gezagvoerder redelijkerwijs mocht aannemen dat [M.] aan boord van vlucht MP 941 een handeling heeft begaan die naar zijn mening een ernstig misdrijf oplevert volgens het Nederlandse strafrecht. Hetgeen Martinair tot heden over het gedrag van [M.] heeft aangevoerd rechtvaardigt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter het handelen van Martinair niet. Martinair dient toe te lichten welke handeling en welk ernstig misdrijf het betreft.
5.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 juni 2001 voor akte uitlating aan de zijde van Martinair inzake hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 5.6.;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.