ECLI:NL:KTGUTR:2000:AA8996
Kantongerecht Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding huurovereenkomst en onderhuurkwestie tussen Vesteda Management B.V. en gedaagde
In deze zaak vorderde de besloten vennootschap Vesteda Management B.V., als rechtsopvolger van de Stichting Pensioenfonds ABP, ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde partij, die sinds 16 mei 1996 een woning huurt. Vesteda stelde dat de gedaagde zonder schriftelijke toestemming een deel van de woning onderverhuurde, wat volgens de huurovereenkomst niet was toegestaan. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat hij Vesteda in 1997 al op de hoogte had gesteld van zijn voornemen tot onderhuur en dat er geen bezwaar was gemaakt. Hij voerde aan dat de onderhuur noodzakelijk was vanwege inbraken in de buurt en dat hij niet in staat was om de huurverplichtingen na te komen zonder extra inkomsten uit onderhuur.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet stiekem had onderverhuurd, aangezien de onderhuurders geregistreerd stonden in de gemeentelijke basisadministratie. De rechter concludeerde dat de tekortkoming van de gedaagde niet van dien aard was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De kantonrechter benadrukte dat Vesteda onvoldoende zorgvuldig met de belangen van de gedaagde was omgesprongen, vooral gezien het uitblijven van een reactie op de brief van gedaagde uit 1997. De rechter wees de vordering van Vesteda af en veroordeelde Vesteda in de proceskosten, omdat de gedaagde in zijn verweer was geslaagd.
Het vonnis benadrukt het belang van schriftelijke toestemming voor onderhuur en de noodzaak voor verhuurders om adequaat te reageren op verzoeken van huurders. De kantonrechter stelde ook dat de belangen van beide partijen in overweging moesten worden genomen, en dat er ruimte was voor overleg over de onderhuur.