ECLI:NL:KTGUTR:2001:AB0365

Kantongerecht Utrecht

Datum uitspraak
28 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
192103
Instantie
Kantongerecht Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J.C. van Emden-Geenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de hardheidsclausule in een ontbindingsprocedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Utrecht, is de vraag aan de orde of de hardheidsclausule van toepassing is in het kader van een ontbindingsprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ketting van FNV Ledenservice, heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Koninklijke Douwe Egberts B.V., vertegenwoordigd door mr. M.J.G.M. Lamers, advocaat te Utrecht. De procedure volgt op een eerder vonnis van 4 oktober 2000, waarin de kantonrechter reeds had overwogen dat de toepasselijkheid van de hardheidsclausule een geschilpunt was dat partijen bewust buiten de ontbindingsprocedure hadden gelaten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de partijen in de ontbindingsprocedure de kwestie van het structurele overwerk en de hoogte van de vergoeding niet aan de orde hebben gesteld. Eiser stelt dat hij geen andere mogelijkheden meer had om de hardheidsclausule te laten toepassen, nu het Centraal Overleg geen uitspraak kon doen. De kantonrechter oordeelt echter dat de vraag of de hardheidsclausule van toepassing is, een essentieel onderdeel van de ontbindingsprocedure had moeten zijn. Aangezien partijen deze kwestie bewust hebben uitgesloten, kan eiser niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen.

De kantonrechter heeft besloten dat de kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen in aanwezigheid van de griffier op 28 februari 2001.

Uitspraak

Rolno. 192103-CV-00-3748
V O N N I S
van de kantonrechter te Utrecht in de zaak van:
EISER, [naam eiser] wonende te Rotterdam,
eisende partij volgens dagvaarding bij exploot dat door de deurwaarder is uitgebracht op 27 maart 2000,
gemachtigde: mr. S.N. Ketting, werkzaam bij FNV Ledenservice
te Rotterdam,
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE DOUWE EGBERTS B.V.,
statutair gevestigd te Joure en kantoorhoudende te
3532 AD Utrecht, Vleutensevaart 100,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers, advocaat te Utrecht.
Verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst naar hetgeen hieromtrent is overwo-gen in het vonnis van 4 oktober 2000.
Na dit vonnis hebben beide partijen zich nader uitgelaten.
Hierna is door de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
Motivering
1.
Vanwege afwezigheid van mr. S.B. Rip wordt deze uitspraak gedaan door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen.
2.
De kantonrechter verwijst naar en volhardt bij hetgeen in het vonnis van 4 oktober 2000 is overwogen.
3.
Uit de uitlatingen van partijen na het vonnis van 4 oktober 2000 blijkt dat partijen met betrekking tot de vraag of de kantonrechter eiser in zijn eisen kan ontvangen, een verschillend standpunt innemen.
Eiser voert aan dat partijen de vraag van de toepasselijk-heid van de hardheidsclausule bij de beëindiging van de ar-beidsovereenkomst door de kantonrechter (waarmee de ontbin-dingsprocedure is bedoeld) uitdrukkelijk buiten beschouwing hebben gelaten.
Hij verwijst naar de inhoud van de beëindi-gingsovereenkomst. Daarin is bepaald:
"Mocht uit het Centraal Overleg tussen de onderneming en de werknemersorganisaties blijken dat het in het expli-ciete geval van de medewerker gerechtvaardigd is de hardheidsclausule toe te passen dan zal de uitkomst van dit overleg onverkort met terugwerkende kracht van datum van ontbinding voor de medewerker worden toegepast."
Eiser stelt dat zijn mogelijkheden uitgeput waren, toen bleek dat het Centraal Overleg (net als de Centrale Begelei-dingscommissie) geen uitspraak kon doen alsmede dat alleen de kantonrechter nog kan beslissen over de toepasselijkheid van de hardheidsclausule.
Douwe Egberts geeft aan dat zij zich abusievelijk niet heeft uitgelaten over de ontvankelijkheidsvraag. Zij stelt dat gezien de jurisprudentie (de arresten Tulkens/FNV en
Bai-jings) partijen het geschil bij de ontbinding in volle omvang hadden moeten laten toetsen door de kantonrechter. Nu dit niet gebeurd is, moet eiser volgens Douwe Egberts niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.
Uit het vonnis van 4 oktober 2000 en de hiervoor weergegeven stellingen van partijen vloeit onmiskenbaar voort dat de toepasselijkheid van de hardheidsclausule ten tijde van de ontbindingsprocedure een geschilpunt was, dat partijen welbe-wust niet in die procedure hebben betrokken. Dit feit kan als vaststaand in deze procedure worden aangemerkt.
5.
Bij de beoordeling van de thans aan de orde zijnde rechtsvraag "kan over een gevolg van de ontbinding van de ar-beidsovereen-komst, dat door partijen bewust buiten de ont-bindingsprocedure is gehouden, nadien alsnog worden geproce-deerd" heeft de kantonrechter niet slechts acht geslagen op de door partijen aangehaalde arresten Baijings (HR 24 oktober 1997 NJ 1998, 257) en Tulkens/FNV (HR 5 maart 1999 JAR 1993/-73) maar tevens op de latere beslissing van de Rechtbank te Amsterdam van 15 december 1999 (JAR 2000, nr. 9) alsmede op de artikelen van mr. J.J.M. de Laat "Geen plaats red. en bill." (Arbeidsrecht, 1999 nr. 6/7), van mr. A.G. van Marwijk Kooy "Geen appel, maar wat nog wel?" (Arbeidsrecht 2000 nr. 10) en van mr. K. Bode-wes: Pleidooi voor een andere kantonrechters-formule (Advoca-tenblad 2001 nr. 2).
6.
Alvorens op deze rechtsvraag in te gaan wordt overwogen dat de inhoud van het geschil van partijen een vraag betreft die thuis hoort in een ontbindingsprocedure.
Het geschil betreft in feite de vraag of structureel overwerk in de hoogte van het salaris, dat door de werkgever aangevuld moet gaan worden, meegewogen moet worden. Er kan geen twijfel over bestaan dat deze vraag in een ontbindingsprocedure essen-tieel kan zijn. Geschillen daaromtrent behoren dan ook in die procedure be-trokken te worden.
7.
Zoals reeds is overwogen hebben de partijen in deze procedure ervoor gekozen dit aspect van het geschil buiten de ontbin-dingsprocedure te laten. Met een beroep op redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap (vgl. dagvaarding nr. 10) voert Eiser in dit geding aan dat de hardheidsclausule van toepassing moet worden verklaard. Nadat in de ontbindings-procedure de hoogte van de vergoeding in de beschikking van de kantonrechter van 31 augustus 1999 is bepaald, wil eiser de hoogte van de vergoeding thans in een aparte procedure opnieuw aan de orde stellen.
8.
De kantonrechter is van oordeel dat deze weg na de beslissing in de ontbindingsprocedure niet langer openstaat. Uitdrukke-lijk wordt overwogen dat in deze zaak geen sprake is van stellingen, die de kantonrechter in de ontbindingsprocedure naar een aparte procedure heeft verwezen (vgl. de Baijingssi-tuatie). Er is evenmin sprake van stellingen die de kanton-rechter op verzoek van een der partijen naar een aparte proce-dure verwees (vgl. Rechtbank Amsterdam, t.a.p.). De situatie is dat beide partijen (en in ieder geval eiser op wiens weg dit gelegen zou hebben) in de ontbindingsprocedure stel-lingen achtergehouden hebben. Zij hebben de kwestie van het meewegen van het structurele overwerk geëcarteerd in de ont-bindingsprocedure. Daardoor hebben partijen zichzelf de moge-lijkheid van een rechterlijk oordeel hieromtrent ontnomen. Eiser zal derhalve niet in zijn eisen worden ontvangen.
9.
In het feit dat de onderhavige beslissing gebaseerd is op feiten en omstandigheden waarop Douwe Egberts zich tot het eerste vonnis niet heeft beroepen, ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van deze procedure te compenseren.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart eiser niet ontvankelijk in zijn vorderingen;
compenseert de kosten van de procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, kantonrech-ter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
28 februa-ri 2001, in tegenwoordigheid van de grif-fier.