ECLI:NL:OCHM:2016:2

Constitutioneel Hof Sint Maarten

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
1/2016
Instantie
Constitutioneel Hof Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de verenigbaarheid van een landsbesluit met de Staatsregeling van Sint Maarten

Op 6 januari 2016 heeft een verzoekschrift de griffie van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten bereikt, ingediend door een individuele burger met betrekking tot het Landsbesluit van 14 december 2015. Dit landsbesluit ontbond de Staten per 31 oktober 2016 en bepaalde de verkiezingsdag op 26 september 2016. De indiener stelde dat het landsbesluit in strijd was met artikel 89 van de Staatsregeling, omdat het gepubliceerd was nadat eerdere landsbesluiten al in werking waren getreden. Het verzoek strekte ertoe dat het Hof het gewraakte landsbesluit terzijde zou schuiven en uitvoering zou geven aan de eerdere landsbesluiten die de Staten ontbonden per 14 maart 2016 en verkiezingen op 9 februari 2016 bepaalden.

Het Constitutioneel Hof oordeelde dat het niet bevoegd was om het verzoek in behandeling te nemen. Volgens artikel 127 van de Staatsregeling is het Hof enkel bevoegd om de verenigbaarheid van bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden wettelijke regelingen te toetsen. Het Hof concludeerde dat het gewraakte landsbesluit geen landsbesluit houdende algemene maatregelen was, en dat de bevoegdheid om een verzoek tot toetsing in te dienen uitsluitend aan de Ombudsman toekwam. De indiener had geen directe toegang tot het Hof, wat betekende dat het verzoek niet ontvankelijk was.

De President van het Hof, mr. Jacob Wit, verklaarde het Hof onbevoegd om de zaak te behandelen en bepaalde dat de griffier een afschrift van de beschikking aan de verzoekster, de regering en de Ombudsman zou doen toekomen. Deze beslissing werd op 22 januari 2016 in het openbaar uitgesproken, waarbij het Hof de wettelijke kaders en de rol van de Ombudsman benadrukte in de procedure voor constitutionele toetsing.

Uitspraak

HET CONSTITUTIONEEL HOF VAN SINT MAARTEN

BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT

Zaaknummer 1/2016
Op 6 januari 2016 is ter griffie van dit Hof een verzoekschrift ingediend door:

[naam 1],

wonende te [adres],
Sint Maarten.
Het verzoekschrift bevat een klacht met betrekking tot het Landsbesluit van 14 december 2015, LB 15/1110. Bij dit landsbesluit werden de Staten ontbonden per 31 oktober 2016en werd de verkiezingsdag bepaald op 26 september 2016, een en ander op basis van artikel 59 van de Staatsregeling dat bepaalt dat de Staten bij landsbesluit kunnen worden ontbonden en dat te dien einde
binnen drie maandenverkiezingen dienen plaats te vinden. De klacht komt erop neer dat dit landsbesluit, dat twee eerdere landsbesluiten beoogt te wijzigen, is gepubliseerd nadat de eerdere landsbesluiten reeds in werking waren getreden. Artikel III van het landsbesluit van 14 december 2015 bepaalt dat het in werking treedt met ingang van de datum van dagtekening (14 december 2015). Gesteld wordt dat dit in strijd is met artikel 89 van de Staatsregeling en dat onder deze omstandigheden aan het landsbesluit van 14 december 2015, hoewel op 15 december 2015 (de dag van publicatie) in werking getreden, geen uitvoering mag worden gegeven. Ingevolge de eerdere landsbesluiten werden de Staten ontbonden per 14 maart 2016 en zouden de verkiezingen op 9 februari 2016 plaatsvinden. Het verzoekschrift strekt ertoe dat het Constitutioneel Hof bepaalt dat het gewraakte landsbesluit van 14 december 2015 terzijde wordt gelaten en dat uitvoering wordt gegeven aan de twee eerdere landsbesluiten.
Blijkens artikel 127 van de Staatsregeling van Sint Maarten heeft het Constitutioneel Hof (hierna ook “het Hof”) uitsluitend tot taak de verenigbaarheid met de Staatsregeling te beoordelen van bekrachtigde doch nog niet in werking getreden wettelijke regelingen. Deze bevoegdheid omvat niet alle wettelijke regelingen doch is beperkt tot het toetsen van landsverordeningen (eenvormige landsverordeningen uitgezonderd), landsbesluiten, houdende algemene maatregelingen (“landsbesluiten ham”), ministeriele regelingen en verordeningen van openbare lichamen als bedoeld in artikel 97, tweede lid, en zelfstandige bestuursorganen, asl bedoeld in artikel 98, tweede lid: zie artikel 127, tweede lid, in verband met srtikel 81 van de Staatsregeling.
Het Hof kan derhalve niet treden in de vraag of een regulier landsbesluit (niet houdende algemene maatregelen) in overeenstemming is met de Staatsregeling. Hoewel het gewraakte landsbesluit een algemeen karakter heeft en de door verzoekster aan de orde gestelde problematiek van groot algemeen belang is, betreft het hier niet een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, als bedoeld in artikel 81(h) van de Staatsregeling. Het landsbesluit bevat immers geen algemeen verbindende voorschriften; daarenboven vereist artikel 59 van de Staatsregeling voor een tussentijdse ontbinding van de Staten niet een landsbesluit ham doch slechts een regulier landsbesluit, terwijl voorts evenmin wettelijk is voorgeschreven dat voor een beslissing tot ontbinding van de Staten advies moet worden ingewonnen bij de Raad van Advies – welke advisering is voorgeschreven voor een landsbesluit ham (zie artikel 69, tweede lid, onder a van de Staatsregeling) maar niet voor een regulier landsbesluit [1] . Daarbij komt nog dat, indien het hier al om een landsbesluit ham zou zijn gegaan, het landsbesluit reeds in werking is getreden, hetgeen eveneens toetsing door dit Hof uitsluit. Het is al met al reeds op het eerste gezicht glashelder dat het Constitutioneel Hof onbevoegd is om deze zaak in behandeling te nemen.
Overigens is het evenzeer duidelijk dat verzoekster, ook los van het vorenstaande, niet in haar verzoek kan worden ontvangen. Artikel 127, tweede lid, van de Staatsregeling stelt immers buiten twijfel dat een zaak
uitsluitenddoor een schriftelijk verzoek van de Ombudsman bij het Constitutioneel Hof aanhangig kan worden gemaakt en niet, zoals in casu, door een schriftelijk verzoek van een willekeurige individuele burger. Blijkens de Memorie van Toelichting op de Staatsregeling heeft de wetgever, mede gelet op de abstracte aard van de constitutionele toetsing en de eventueel zeer ingrijpende gevolgen daarvan, aan de individuele burger geen rechtsstreekse toegang tot dit Hof willen geven doch heeft men de Ombudsman, een onafhankelijke en boven de partijen staande autoriteit, in dezen een poortwachtersfunctie toebedeeld. Het is daarom uitsluitend door - of in ieder geval door tussenkomst van - de Ombudsman dat toetsingsverzoeken aan het Constitutioneel Hof kunnen worden voorgelegd. Zulks sluit niet uit dat dergelijke verzoekschriften door individuele burgers kunnen worden opgesteld en ingediend doch niet dan na uitdrukkelijke autorisatie door, en namens, de Ombudsman [2] . Daarvan is in casu geen sprake. Waar het verzoekschrift binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend, had het Hof dit in beginsel nog naar de Ombudsman kunnen doorzenden met verzoek om te bezien of de Ombudsman het verzoekschrift, al dan niet ongewijzigd, tot het hare wilde maken, doch in dit geval was zulks niet correct vanwege het feit dat het Hof kennelijk onbevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
In een geval als het onderhavige, zo bepaalt artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening Constitutioneel Hof, kan de President van het Constitutioneel Hof, zonder dat enig nader onderzoek door het Hof is vereist, bij een met redenen omklede beschikking het Constitutioneel Hof onbevoegd (of een verzoek niet ontvankelijk) verklaren.
Op deze gronden en mede gelet op artikel 19, tweede en derde lid, van genoemde Landsverordening wordt als volgt beslist.
BESCHIKKING:
Verklaarthet Constitutioneel Hof onbevoegd om deze zaak in behandeling te nemen;
Bepaaltdat de griffier een afschrift van deze beschikking aan verzoekster en de regering, alsmede aan de Ombudsman zal doen toekomen.
Aldus gegeven en op 22 januari 2016 in het Courthouse te Sint Maarten in het openbaar uitgesproken door mr Jacob Wit, President van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier Maritsa James-Christina.

Voetnoten

1.Opgemerkt kan worden dat een landsbesluit en een landsbesluit ham enigszins vergelijkbaar zijn met een Koninkrijk Besluit respectievelijk een Algemene Maatregel van Bestuur. In dit verband valt op dat in Nederland op vergelijkbare wijze als in St Maarten een tussentijdse ontbinding van het Parlement mogelijk is en dat zulks dient te geschieden bij Koninklijk Besluit en niet bij Algemene Maatregel van Bestuur (zie artikel 64 van de Grondwet).
2.Vergelijk in dit verband de Common Law procedure in de zogeheten “relator actions” waarbij individuele burgers in public nuisance zaken procederen met de goedkeuring van en onder de naam van de Attorney General, de enige die in dat soort zaken “standing” heeft.