ECLI:NL:OGAACMB:2016:24

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 2360 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen disciplinaire maatregelen wegens pesten op de werkvloer

In deze zaak hebben klaagsters, wonende in Aruba, bezwaar aangetekend tegen brieven van de directeur van de Dienst Openbare Werken (DOW) van 11 september 2015. In deze brieven werd medegedeeld dat het pesten van collega's niet wordt toegestaan en dat er disciplinaire maatregelen kunnen volgen indien het vertrouwen in de klaagsters wordt geschaad. Klaagsters ontkennen de beschuldigingen van pesten en stellen dat de brieven niet als voor beroep vatbare beslissingen kunnen worden aangemerkt. Het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba heeft op 21 maart 2016 uitspraak gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het gerecht oordeelde dat de brieven van de DOW geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevatten en dat het hier gaat om een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen. De uitspraak benadrukt dat klaagsters niet in hun rechtspositioneel belang zijn geraakt door de brieven, waardoor het bezwaar niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. M.T. Paulides, ambtenarenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 21 maart 2016
GAZA nr. 2360 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[ klaagsters ],
wonenden in Aruba,
KLAAGSTERS,
gemachtigden:
de advocaat mr. H.S. Croes,
gericht tegen:
de directeur van de Dienst Openbare Werken (DOW),
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde:
de advocaat mr. G.M. Sjiem Fat.

1.PROCESVERLOOP

Klaagsters hebben op 9 oktober 2015 een bezwaarschrift ingediend gericht tegen brieven van verweerder van 11 september 2015.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 februari 2016, alwaar klaagsters zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Bij brieven van 11 september 2015 heeft verweerder klaagsters medegedeeld dat het pesten van collega’s niet wordt toegestaan. Voorts staat in die brieven dat verweerder uit meerdere bronnen heeft vernomen dat klaagsters zich hieraan schuldig zouden hebben gemaakt doch dat klaagsters dat ontkennen. In de brief staat verder dat verweerder er op vertrouwt dat klaagsters geen collega’s (meer) pesten en indien dit vertrouwen wordt geschaad er disciplinaire maatregelen worden genomen.
Naar het oordeel van het gerecht kunnen de brieven van verweerder van 11 september 2015 niet worden aangemerkt als voor beroep vatbare beslissingen maar gaat het hier om een normaal sturingsmiddel in de interne verhoudingen en worden klaagsters daardoor niet in enig rechtspositioneel belang geraakt. Het gerecht neemt hierbij in aanmerking dat de brieven geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim bevatten en niet verder strekken dan de mededeling dat pesten niet wordt getolereerd en dat indien klaagsters zich daaraan in de toekomst schuldig zouden maken dit zal leiden tot disciplinaire maatregelen.
Het bezwaar zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.T. Paulides, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 21 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).