ECLI:NL:OGAACMB:2016:41

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 2807 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen schorsing en inhouding van loon van ambtenaar

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba en de Minister van Justitie, waarbij zijn schorsing en de inhouding van zijn loon zijn opgeheven. Klager was sinds 5 september 2011 geschorst in verband met een disciplinair onderzoek. Op 2 februari 2015 verzocht hij om opheffing van de schorsing en hervatting van zijn loon. De Minister heeft op 3 november 2015 de schorsing opgeheven, maar klager heeft hiertegen op 10 december 2015 bezwaar gemaakt. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 23 mei 2016, waarbij klager en zijn gemachtigde aanwezig waren.

Het gerecht heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van klager tijdig was ingediend, ondanks dat het niet binnen de dertig dagen na de bestreden beschikking was ingediend. Klager verklaarde de beschikking pas op 13 november 2015 te hebben ontvangen, wat door de verweerder niet is betwist. Het gerecht oordeelt dat klager zijn bezwaar kan indienen.

De rechter overweegt dat een bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om terug te komen op een eerdere beschikking inhoudelijk te behandelen. Echter, als de beschikking wordt gehandhaafd, kan dit niet leiden tot een toetsing als zou het de oorspronkelijke beschikking zijn. Klager heeft niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding zouden moeten geven om terug te komen op de oorspronkelijke beschikking. De rechter verklaart het bezwaar van klager ongegrond en bevestigt de beslissing van de Minister.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2016
GAZA nr. 2807 van 2015
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[KLAGER],
wonende te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba
en
de Minister van Justitie (hierna ook de Minister),
zetelende te Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit no. 1 van 30 augustus 2011 is klager ingaande 5 september 2011 voor de duur van een disciplinair onderzoek in zijn ambt geschorst met inhouding van zijn inkomen. Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager verzocht om opheffing van de schorsing en hervatting van loonbetaling en restitutie van niet uitbetaald loon.
Bij brief van 3 november 2015 heeft de Minister klager bericht dat de schorsing wordt opgeheven met ingang van 4 november 2015.
Hiertegen heeft klager op 10 december 2015 bij het gerecht bezwaar gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 23 mei 2016, alwaar zijn verschenen klager in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Het gerecht stelt vast dat het bezwaarschrift niet binnen in artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) bepaalde termijn van dertig dagen nadat de bestreden beschikking is genomen, is ingediend. Klager heeft in dit verband verklaard de bestreden beschikking pas op 13 november 2015 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat klager zijn bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen, zoals bedoeld in artikel 41, derde lid, van de La. Klager kan derhalve in zijn bezwaar worden ontvangen.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de schorsing opgeheven.
Voor zover de bestreden beschikking moet worden aangemerkt als een weigering om terug te komen op de beslissing van 30 augustus 2011 ten aanzien van de inhouding van het loon van klager overweegt het gerecht als volgt.
2.3
Klager heeft een tegen de beslissing van 30 augustus 2011 ingediend bezwaarschrift ingetrokken zodat dit rechtens onaantastbaar is geworden. Volgens vaste jurisprudentie is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen beschikking inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beschikking in volle omvang te heroverwegen. Indien het bestuursorgaan de beschikking handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het de oorspronkelijke beschikking. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijke voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen. De ambtenarenrechter dient dan ook de oorspronkelijke beschikking tot uitgangspunt te nemen en zich bij de toetsing van de nieuwe beschikking in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die voor het bestuursorgaan aanleiding hadden moeten vormen op de oorspronkelijke beschikking terug te komen. Klager heeft het bestaan van dergelijke feiten of omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat verweerder thans heeft besloten geen disciplinaire maatregelen (meer) te nemen en de schorsing op te heffen kan niet als zodanig worden aangemerkt. Hetgeen klager overigens naar voren heeft gebracht had hij ook naar voren kunnen brengen in het kader van een tegen het landsbesluit van 30 augustus 2011 in te stellen rechtsmiddel. Het bezwaar van klager is derhalve ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.T. Paulides, rechter in ambtenarenzaken en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).