ECLI:NL:OGAACMB:2016:55

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1959 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van disciplinaire straf en betaling van salaris in ambtenarenzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 26 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad, ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Gouverneur van Aruba, die hem met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag had opgelegd. De verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor onevenredig nadeel door het ontslag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke tijd is verstreken tussen de gebeurtenissen die aan het ontslag ten grondslag lagen en de oplegging van de straf. De rechter oordeelde dat de Gouverneur niet tijdig op de hoogte was van de feiten die tot het ontslag hebben geleid, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de zaak. De rechter concludeerde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het ontslag niet proportioneel was en dat de verzoeker recht had op een schorsing van de disciplinaire straf totdat er in hoger beroep op het bezwaar was beslist.

Daarnaast heeft de rechter bepaald dat de Gouverneur verplicht is om het salaris van de verzoeker door te betalen totdat de reden voor de schorsing is opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij disciplinaire maatregelen en de bescherming van ambtenaren tegen onredelijke gevolgen van dergelijke beslissingen.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 26 september 2016
GAZA nr. 1959 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ)

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking heeft verweerder besloten verzoeker met ingang van de dagtekening van het besluit de disciplinaire straf van ontslag op te leggen met bepaling dat de straf onmiddellijk ten uitvoer wordt gelegd.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt, door indiening bij dit gerecht van een bezwaarschrift.
Tevens heeft verzoeker op 18 augustus 2016 ingediend verzoekschrift gevraagd om een beslissing bij voorraad als bedoeld in artikel 94 La.
Het verzoekschrift is op 12 september 2016 behandeld in raadkamer, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door zijn/haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2.2.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Het bestreden besluit is erop gebaseerd dat verzoeker zich – kort gezegd – heeft schuldig gemaakt aan het aannemen van geld van de heer [naam] en/of diens onderneming [naam onderneming] in ruil voor het verlenen van (ambtelijke) diensten.
2.4
Verweerder baseert de beschuldiging van verzoeker op een drietal in het kader een strafrechtelijk onderzoek van [naam] en/of [naam onderneming], afgeluisterde telefoongesprekken tussen [naam] en verzoeker en diens verantwoording.
2.5
De voorzieningenrechter constateert dat de gebeurtenissen waarop verweerder de straf heeft gebaseerd zich hebben voorgedaan in de periode van begin augustus 2012 tot medio september van dat jaar. Daarvan werd door de verbalisant van de Landsrecherche proces-verbaal opgemaakt op 28 en 29 juni 2013. Pas op 11 december 2015, bijna tweeëneenhalf jaar later, is verzoeker uitgenodigd voor een gesprek over deze gebeurtenissen, nadat verzoeker met ingang van 5 november 2015 de toegang tot het werk is ontzegd.
2.6
De voorzieningenrechter is van oordeel dat tussen de gebeurtenissen en het opleggen van de ultieme straf van disciplinair ontslag zodanig veel tijd verstreken is dat aannemelijk is dat in de bodemzaak hiermee in voor verzoeker gunstige zin rekening zal worden gehouden. Dat verweerder niet eerder dan 11 december of 5 november 2015 op de hoogte had kunnen en behoren te zijn van de gebeurtenissen die hem tot het disciplinair ontslag hebben gebracht is onvoldoende gebleken, waarbij de voorzieningenrechter van oordeel is dat het aan verweerder is de verschillende overheidsdiensten zodanig in te richten dat signalen van (ernstig) plichtverzuim hem tijdig bereiken.
2.7
Daarenboven zijn de verzoeker verweten gedragingen weliswaar ernstig verzoeker heeft onvoldoende oog gehad voor het feit, dat hij [naam] van tegen betaling of toezegging van betaling van adviezen voorzag die nu juist op het terrein van verzoekers werkzaamheden lagen waardoor belangenverstrengeling op de loer lag, terwijl mede uit de houding van verzoeker ter zitting niet blijkt dat hij de verwerpelijkheid van zijn handelen inziet – maar de voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat in dit geval slecht de ultieme straf van disciplinair ontslag van verzoeker proportioneel is.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf zal worden geschorst tot op het bezwaar in hoogste instantie zal zijn beslist.
2.9
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in voorzieningenprocedure als de onderhavige geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
schorst de onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf tot op het bezwaar in hoogste instantie zal zijn beslist;
draagt aan verweerder op het salaris van verzoeker te blijven betalen tot de oorzaak van deze schorsing is opgeheven.
Deze uitspraak is gegeven in raadkamer op 26 september 2016 door mr. W.J. Noordhuizen in aanwezigheid van de griffier.