ECLI:NL:OGAACMB:2016:56

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
3 oktober 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 1961 van 2016
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van disciplinaire straf en verzoek om beslissing bij voorraad in ambtenarenzaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 26 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad, ingediend door de verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een disciplinaire straf van ontslag die hem op 5 augustus 2016 was opgelegd. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Duijneveld, had bezwaar gemaakt tegen het ontslag en vroeg om een voorlopige voorziening op grond van artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak. Tijdens de behandeling op 12 september 2016 waren zowel verzoeker als de gemachtigde van de verweerder, de Gouverneur van Aruba, aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten feiten, waaronder het aannemen van geld in ruil voor ambtelijke diensten en het onterecht meenemen van goederen naar huis. De rechter concludeerde dat de beschuldigingen niet voldoende onderbouwd waren en dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf geschorst moest worden totdat er in hoogste instantie op het bezwaar was beslist. Tevens werd bepaald dat de verweerder verplicht was om het salaris van de verzoeker door te betalen totdat de oorzaak van de schorsing was opgeheven.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in disciplinaire procedures en de noodzaak voor voldoende bewijs alvorens tot ontslag over te gaan. De rechter heeft in deze zaak de belangen van de verzoeker gewogen tegen de belangen van de overheid en heeft besloten dat de verzoeker niet onterecht in een nadelige positie mocht worden gebracht terwijl het bezwaar nog in behandeling was.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 26 september 2016
GAZA nr. 1961 van 2016
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoeker],
wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: C.P. Wever (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 5 augustus 2016 is aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met onmiddellijke ten uitvoerlegging.
Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt, door indiening bij dit gerecht van een bezwaarschrift.
Tevens heeft verzoeker op 18 augustus 2016 ingediend verzoekschrift gevraagd om een beslissing bij voorraad als bedoeld in artikel 94 La.
Het verzoekschrift is op 12 september 2016 behandeld in raadkamer, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2.2.
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
2.3
Het bestreden besluit is erop gebaseerd dat verzoeker – kort gezegd – niet fysiek aanwezig was bij het openen van containers en geen controle heeft uitgevoerd, zich heeft schuldig gemaakt aan het aannemen van geld van de [naam] en/of diens onderneming [naam onderneming] en van de eigenaar van [naam onderneming 2] in ruil voor het verlenen van (ambtelijke) diensten en een doos met lamparmaturen en een doos met een rijstkoker die werden ingevoerd, heeft meegenomen naar huis en pas na aandringen heeft teruggegeven.
2.4
Verweerder baseert de beschuldiging van verzoeker op een drietal in het kader een strafrechtelijk onderzoek van [naam] en/of [naam onderneming], afgeluisterde telefoongesprekken tussen [naam] en verzoeker en diens verantwoording.
2.5
De voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat uit de processen-verbaal van getapte telefoongesprekken tussen verzoeker en [naam], welke processen-verbaal pas daags voor de zitting van 12 september 2016 aan verzoeker ter hand zijn gesteld, met voldoende zekerheid volgt dat verzoeker zich – kort gezegd – heeft laten betalen voor het verlenen van ambtelijke diensten.
Uit de tekst van het gesprek van 12 juni 2015, dat net iets minder dan een minuut heeft geduurd en waaruit van een zekere gehaastheid en irritatie van verzoeker blijkt, volgt dat [naam] hem onder druk zet om snel een container van [onderneming 3] te komen controleren. Als [naam] zijn zin om de container te openen buiten aanwezigheid van verzoeker door lijkt te drijven zegt verzoeker volgens het proces-verbaal, voor zover verstaanbaar:
Wel cobre di biaha ja nos tin cen… Dat duidt naar oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk op het nastreven van verzoeker van persoonlijk geldelijk voordeel in ruil voor het toestaan van het openen van de container buiten zijn aanwezigheid; het kan ook duiden op de boete die verzoeker in dat geval gaat uitschrijven waardoor ‘wij’, als Land Aruba, geld zullen hebben. Het spoort ook niet met de haast die verzoeker kennelijk maakt om bij het openen van de container aanwezig te zijn. Dat verzoeker daarbij uiteindelijk niet aanwezig was blijkt ook niet uit het proces-verbaal.
Uit de tekst van een tweede gesprek van 12 juni 2015, dat iets langer dan een minuut heeft geduurd en waaruit opnieuw van een zekere irritatie van verzoeker blijk, volgt dat [naam] verzoeker opnieuw onder druk zet om zo snel mogelijk het openen van een (derde) container toe te staan. Kennelijk is verzoeker op het moment dat het gesprek gaande is wel ter plaatse omdat hij maar twee containers ziet; de derde blijkt nog onderweg te zijn. Als [naam] erop aandringt dat de derde container eraan komt en verzoeker daarvoor moet ‘tekenen’ antwoordt verzoeker:
E bieuw e bieuw kiermeen eta duna mi un voorschot pa mi keda warda.Verzoeker verantwoordt die opmerking ermee dat, als verzoeker moet wachten ‘teerkosten’ in rekening gebracht gaan worden maar betrokkene er in de praktijk ook voor kan kiezen om die kosten meteen zelf te maken; vandaar het ‘voorschot’. Dat in bepaalde gevallen teerkosten in rekening worden gebracht is door [naam ambtenaar], die ter zitting aanwezig was, bevestigd. Verweerder wijst er nog op dat verzoeker aanvankelijk anders heeft verklaard. Daaraan hecht de voorzieningenrechter geen doorslaggevende waarde nu verweerder, zonder goede reden, niet eerder dan een dag voor de zitting van 12 september 2016 processen-verbaal van gesprekken van juni/juli 2015 aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt.
Uit de tekst van het gesprek van 17 juli 2015, dat iets minder dan twee minuten heeft geduurd, volgt dat verzoeker twee dozen van een klant van [naam], althans [naam onderneming], heeft meegenomen en [naam] er met enige nadruk op aandringt dat verzoeker die terugbrengt. Dat heeft verzoeker ook gedaan. Verzoeker rechtvaardigt het meenemen van de dozen ermee dat hij thuis op internet wilde nakijken wat de (invoer)waarde van de materialen was omdat hij daarover twijfelde en dat niet onmiddellijk kon nagaan. In zijn verantwoording geeft verzoeker te kennen dat hij het meenemen van de dozen heeft gemeld aan zijn teamleider, dhr. [naam teamleider]. Dat heeft verweerder niet bestreden. Noch heeft verweerder gemotiveerd aangegeven dat en waarom ook dat zodanig irreglementair is en tot strafontslag moet leiden.
2.6
Alles bijeengenomen blijkt dus onvoldoende dat verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan het aannemen van geld van de heer [naam] en/of diens onderneming [naam onderneming] en van de eigenaar van [onderneming 2] in ruil voor het verlenen van (ambtelijke) diensten. Ook blijkt niet dat verzoeker voldoende verwijtbaar twee dozen met goederen mee naar huis heeft genomen. Onvoldoende gebleken is dat de overige verwijten die verweerder verzoeker maakt ook zonder voorgaande – voorshands onbewezen – feiten tot diens disciplinair ontslag zouden moeten leiden.
2.7
Het voorgaande brengt mee dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf zal worden geschorst tot op het bezwaar in hoogste instantie zal zijn beslist.
2.8
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in voorzieningenprocedure als de onderhavige geen wettelijke grondslag.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
schorst de onmiddellijke tenuitvoerlegging de disciplinaire straf tot op het bezwaar in hoogste instantie zal zijn beslist;
draagt aan verweerder op het salaris van verzoeker te blijven betalen tot de oorzaak van deze schorsing is opgeheven.
Deze uitspraak is gegeven in raadkamer op 26 september 2016 door mr. W.J. Noordhuizen in aanwezigheid van de griffier.