ECLI:NL:OGAACMB:2016:69

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
1 december 2016
Zaaknummer
GAZA nr. 802 van 2015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief ingediend bezwaar in ambtenarenrecht; niet-ontvankelijkheid van klager

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 24 oktober 2016 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, die in persoon procedeerde tegen de Minister van Justitie. Klager had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 9 februari 2016, waarbij hij met ingang van 1 november 2014 was bevorderd tot gevangenisinrichtingsmedewerker met een bepaalde bezoldiging. Klager diende zijn bezwaarschrift op 8 april 2016 in, maar het gerecht oordeelde dat dit bezwaarschrift tardief was ingediend. Volgens artikel 41 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak dient een bezwaarschrift binnen dertig dagen na de bekendmaking van de beschikking te worden ingediend. Klager had niet aangetoond dat hij later dan 9 februari 2016 kennis had genomen van de bestreden beschikking, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar.

Daarnaast overwoog het gerecht dat klager pas op 3 oktober 2014 het vereiste diploma had behaald voor bevordering naar schaal 5. Dit betekende dat hij geen aanspraak kon maken op een eerdere bevordering dan de datum die in het landsbesluit was vastgesteld. Klager had niet kunnen aantonen dat andere cursisten die niet aan de diploma-eisen voldeden, wel eerder waren bevorderd, waardoor het gelijkheidsbeginsel niet in het geding was. De rechter besloot klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn bezwaar, en deze uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 24 oktober 2016
GAZA nr. 802 van 2015
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonende in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 9 februari 2016 no. 21 (hierna: de bestreden beschikking) is klager met ingang van 1 november 2014 bevorderd in de functie van gevangenisinrichtingsmedewerker met vaststelling van de bezoldiging op Afl. 37.380,= ’s jaars (schaal 5, dienstjaar 3) en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 november 2015.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt, door indiening bij dit gerecht van een bezwaarschrift op 8 april 2016.
Verweerder heeft op 15 juni 2016 een contramemorie ingediend
De zaak is behandeld ter zitting van 12 september 2016, alwaar klager in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klager heeft in zijn bezwaarschrift niet gesteld of aangetoond dat hij later dan 9 februari 2016 kennis heeft gedragen van de bestreden beschikking. Gelet hierop is het gerecht van oordeel dat klager zijn bezwaarschrift niet binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum heeft ingediend. Hij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn bezwaar.
2.3
Ten overvloede overweegt het gerecht dat klager pas op 3 oktober 2014 het diploma Voorgezette Opleiding II heeft behaald. Hij voldeed eerst toen aan voor bevordering naar schaal 5 gestelde vereisten. Hiervan uitgaande kan hij er in beginsel geen aanspraak op maken om met ingang van een eerdere datum dan 1 november 2014, zoals bij het landsbesluit van 9 februari 2016 ook is geschied, te worden bevorderd. Dit kan anders zijn als verweerder, door ten aanzien van klager bij de bepaling van de ingangsdatum van zijn bevordering strikt de hand te houden aan de datum waarop hij voormeld diploma heeft behaald, zou handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Klager heeft echter niet aangegeven wie de cursisten zijn die wel zijn bevorderd naar schaal 5 zonder hun diploma behaald te hebben.
2.4
Beslist wordt als volgt.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).