ECLI:NL:OGAACMB:2017:102

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2017
Publicatiedatum
10 oktober 2017
Zaaknummer
AUA201700187
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C. Winfield
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevordering binnen het Korps Politie Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een politieambtenaar, klager, tegen de beslissing van de Gouverneur van Aruba om hem met ingang van 1 oktober 2015 te bevorderen naar de rang van onderinspecteur. Klager was van mening dat hij met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2012 bevorderd had moeten worden, omdat hij vanaf die datum werkzaam was als Chef van dienst binnen de Sectie Surveillance van het Korps Politie Aruba (KPA). De Gouverneur had echter als vereiste gesteld dat klager in het bezit moest zijn van een kaderdiploma, wat hij op dat moment niet had.

Het Gerecht oordeelde dat klager niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor bevordering, aangezien hij op 1 maart 2012 niet in het bezit was van het vereiste diploma. Klager had aangevoerd dat het KPA een systeem hanteert waarbij politieambtenaren pas na verloop van tijd de gelegenheid krijgen om de benodigde opleidingen te volgen. Het Gerecht achtte dit systeem niet onredelijk en concludeerde dat klager niet kon afwijken van de vereisten voor bevordering zoals vastgelegd in de wettelijke regeling.

De uitspraak, gedaan op 9 oktober 2017, concludeerde dat het bezwaar van klager ongegrond was, en dat de beslissing van de Gouverneur om klager pas per 1 oktober 2015 te bevorderen rechtmatig was. Klager had geen van zijn klachten kunnen onderbouwen, en het Gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 9 oktober 2017
AUA201700187
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klager],
wonend in Aruba,
KLAGER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 8 februari 2017 no. 1 heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 oktober 2015 te bevorderen naar de rang van onderinspecteur (schaal P08, dienstjaar 3).
Tegen dit landsbesluit (hierna: de bestreden beschikking) heeft klager op 14 maart 2017 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft een contra-memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 augustus 2017, alwaar zijn verschenen klager in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
Klager heeft niet weersproken gesteld dat hij de bestreden beschikking op 21 februari 2017 heeft ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend en is hij derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
2.2
Klager is als politieambtenaar werkzaam bij het Korps Politie Aruba (KPA). Bij landsbesluit van 8 februari 2017 no. 1 is klager met ingang van 1 oktober 2015 bevorderd naar de rang van onderinspecteur en met vaststelling van zijn bezoldiging op Afl. 71.700 ’s jaars (schaal P08, dienstjaar 3) en de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op1 oktober 2017.
2.3
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de bevordering naar de rang van onderinspecteur. Volgens klager dient hij met ingang van 1 maart 2012 naar de rang van onderinspecteur te worden bevorderd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat hij sedert 1 maart 2012 definitief geplaatst is in de functie van Chef van dienst binnen de Sectie Surveillance van het KPA en dat hij daarom vanaf die datum ook bevorderd had moeten worden naar de rang van onderinspecteur. Aan de bevordering naar de rang van onderinspecteur heeft verweerder het behalen van een kaderdiploma als vereiste gesteld doch dit is, aldus klager, geen vereiste voor het bekleden van de functie van Chef van dienst.
2.4
Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat klager op 1 maart 2012 niet voldeed aan de vereisten om bevorderd te worden naar de rang van onderinspecteur.
2.5
Ingevolge artikel 10 van de Landsverordening politie (AB 1988 no.18) in samenhang met Bijlage A bij het Landsbesluit rechtspositie politie (AB 2011 no. 46) zoals gewijzigd bij AB 2011 no. 77 gelden voor de rang van onderinspecteur de volgende aanstellings- en bevorderingseisen:
a. a) in het bezit zijn van het kaderdiploma;
b) een functie bekleden in Hoofdgroep IV;
c) voldoen aan de eisen die aan deze functie worden gesteld;
d) ten minste 7 jaar diensttijd hebben voltooid in minimaal de rang van hoofdagent.
Tussen partijen is niet in geschil dat klager op 1 maart 2012 , behalve dat hij niet in het bezit was van het kaderdiploma, aan alle overige bevorderingseisen voldeed. Omdat hij op die datum niet voldeed aan alle wettelijke eisen om bevorderd te worden naar de rang van onderinspecteur, is hij naar het oordeel van het gerecht terecht niet met ingang van die datum bevorderd. Voor zover klager met de verwijzing naar de korpsmededeling no. 140/211 van 20 januari 2012 een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel faalt dit beroep. Immers niet de Korpschef maar de Gouverneur is het bevoegde gezag voor bevorderingen. Het gerecht neemt voorts in aanmerking dat in twee daaraan voorafgaande korpsmededelingen (26 juli 2011 en 5 september 2011) de sollicitanten voor de functie van Chef van dienst nadrukkelijk erop zijn gewezen dat zij aan alle voorwaarden verbonden aan de rang van onderinspecteur moeten voldoen om definitief in de functie van Chef van dienst te worden bevorderd waaronder het behalen van hun kaderdiploma. Voor zover klager een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel dient dit beroep ook te worden verworpen. Met de blote stelling dat het gebruikelijk is om bij plaatsing van een ambtenaar in een hogere functie deze ook te bevorderen naar de hogere rang die daar bij behoort is het beroep op het gelijkheidsbeginsel immers ontoereikend onderbouwd.
2.6
Klager heeft ter zitting nog gesteld, zo begrijpt het gerecht, dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij op 1 maart 2012, niet het vereiste diploma had, omdat hij vanuit het KPA pas in het jaar 2014, samen met zijn jaargroep, de gelegenheid kreeg om de kaderopleiding te volgen. Het gerecht oordeelt dat het KPA een systeem hanteert van toelating tot opleidingen waarbij een politieambtenaar niet direct bij het bekleden van de hogere functie de gelegenheid krijgt om een opleiding te volgen die benodigd is voor de daarbij behorende rang, maar pas na verloop van tijd samen met de jaargenoten. Dit systeem dat nauw samenhangt met het stelsel van rangen van het KPA acht het gerecht niet onredelijk. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot afwijking van de vereisten voor bevordering vervat in de wettelijke regeling.
2.7
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen van de door klager aangedragen klachten doel treft, zodat het bezwaar ongegrond is.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.C. Winfield, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 2 oktober 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).