ECLI:NL:OGAACMB:2017:110

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
AUA201600542
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek om bevordering ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de rang van bewakings- en beveiligingsbeambte B. De afwijzing was gedaan door de minister van Justitie, verweerder, op 9 november 2016. Klaagster had bezwaar gemaakt op 9 december 2016, waarna verweerder op 1 februari 2017 een contramemorie indiende. De zitting vond plaats op 10 april 2017.

Het gerecht overwoog dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat klaagster de bestreden beschikking pas op 23 november 2016 had ontvangen. Hierdoor was zij ontvankelijk in haar bezwaar. Het gerecht stelde vast dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering alleen door de Gouverneur kan worden genomen, zoals eerder bevestigd door de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. De afwijzing door de minister was daarom onbevoegd en diende te worden vernietigd.

De rechter verklaarde het bezwaar gegrond, vernietigde de afwijzende beschikking van de minister en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan klaagster. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Noordhuizen op 6 november 2017, waarbij werd opgemerkt dat klaagster recht heeft op een beslissing van de Gouverneur op haar verzoek tot bevordering binnen drie maanden na de uitspraak, anders kan zij opnieuw bezwaar maken.

Uitspraak

Uitspraak van 6 november 2017
AUA201600542
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
de minister van Justitie,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. I.L. Ras Orman (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 9 november 2016 heeft verweerder afwijzend beslist op klaagsters verzoek om met ingang van 1 september 2011 te worden bevorderd naar de rang van bewakings- en beveiligingsbeambte B (schaal 5).
Op 9 december 2016 heeft klaagster daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 1 februari 2017 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2017, alwaar zijn verschenen klaagster bij haar gemachtigde voornoemd, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde en het waarnemend hoofd van Cuerpo Especial Arubano (CEA).
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, die indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na de in artikel 41, eerste lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend. Zij heeft echter onweersproken gesteld de bestreden beschikking eerst op 23 november 2016 te hebben ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
2.3
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
2.4
In zijn uitspraken van 26 juli 2016, RvBAz 2014/71419, en van 16 februari 2017, RvBAz 2015/74637, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken voorop gesteld dat de inhoudelijke beslissing op een verzoek om bevordering van een ambtenaar alleen door de Gouverneur bevoegd genomen kan worden. Dat houdt in dat ook de afwijzing van een dergelijk verzoek aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden.
Dit betekent dat de in de brief van verweerder van 9 november 2016 vervatte afwijzende beslissing onbevoegd is genomen en reeds op grond hiervan vernietigd dient te worden.
2.5
Aan hetgeen partijen verder verdeelt houd komt het gerecht niet toe.
2.6
De bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
2.7
Het vorenstaande betekent dat door het bevoegd gezag (de Gouverneur) alsnog een beslissing op klaagsters verzoek tot bevordering zal moeten worden genomen. Het gerecht kan de Gouverneur daartoe evenwel geen last geven, nu deze niet als verweerder in dit geding is betrokken. Klaagster mag er evenwel van uitgaan dat, indien de Gouverneur niet binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak op haar verzoek heeft beschikt, een zogenaamde fictieve weigering tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La. Zij kan daartegen alsdan binnen dertig dagen bezwaar maken bij het gerecht.
2.8
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de afwijzende beschikking van verweerder van 9 november 2016;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 november 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).