ECLI:NL:OGAACMB:2017:96

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
GAZA nr. AUA201600536
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een disciplinaire ontslagbeslissing van een ambtenaar in het kader van plichtsverzuim

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 september 2017 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster tegen haar disciplinaire ontslag. Klaagster, werkzaam als maatschappelijk werkster bij het Orthopedagogisch Centrum (OC), was op 20 april 2015 aangehouden als verdachte van strafbare feiten die tijdens haar werk zouden zijn gepleegd. Verweerder, de Gouverneur van Aruba, had op 10 oktober 2016 aan klaagster de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, omdat zij zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was onder andere gebaseerd op het feit dat klaagster niet had ingegrepen bij ongepaste gedragingen van haar broer, die ook werkzaam was bij het OC, en dat zij verdacht werd van het beïnvloeden van verklaringen van betrokken minderjarigen.

Tijdens de zitting op 19 juni 2017 heeft het gerecht de zaak behandeld, waarbij klaagster in persoon en verweerder bijgestaan door een gemachtigde aanwezig waren. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend en dat zij ontvankelijk was in haar bezwaar. Vervolgens heeft het gerecht beoordeeld of het ontslag op goede gronden was gegeven. Het gerecht kwam tot de conclusie dat verweerder terecht had geoordeeld dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, gezien de ernst van de beschuldigingen en het gebrek aan integriteit dat zij had getoond.

Het gerecht oordeelde dat het gegeven ontslag niet onevenredig zwaar was en verklaarde het bezwaar van klaagster ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en de verantwoordelijkheden van ambtenaren, vooral in functies die werken met kwetsbare groepen.

Uitspraak

Uitspraak van 11 september 2017
GAZA nr. AUA201600536
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: voorheen de advocaat mr. D.G. Illes, thans procederend in persoon,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 10 oktober 2016 no. 1 heeft verweerder aan klaagster de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, subsidiair aan haar eervol ontslag verleend, beide met ingang van de dag na dagtekening van de bestreden beschikking.
Op 8 december 2016 heeft klaagster tegen het ontslagbesluit bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 24 mei 2017 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2017, waar klaagster, in persoon en verweerder, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikking op 8 november 2016 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klaagster is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Het ontslagbesluit
2.3
Aan de beschikking van 10 oktober 2016 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat tegen klaagster een strafrechtelijk onderzoek gaande is en dat zij verdacht wordt van het beïnvloeden van verklaringen. Uit het strafdossier blijkt volgens verweerder dat er melding was gemaakt aan klaagster over twee medewerkers bij het Orthopedagogisch Centrum (hierna: OC) met betrekking seksuele relaties met aan het OC toevertrouwde minderjarigen maar dat klaagster geen maatregelen heeft genomen. Ook bleek uit tapgesprekken dat klaagster en een andere medewerker bespraken dat indien enig bewijsmateriaal in de computer van klaagster te vinden was, deze medewerker alle files uit de computer kon verwijderen. Dat uit een QuickScan van het Openbaar Ministerie duidelijk werd dat klaagster op de hoogte was van ongepaste gedragingen van enkele medewerkers, inclusief haar broer, jegens toevertrouwde minderjarigen. Dat klaagster bij bepaalde voorvallen waarbij haar broer betrokken was bemiddelde, wetende dat deze handelingen verkeerd waren en haar bemiddeling niet objectief en onpartijdig was.
Verweerder concludeert dat klaagster de integriteit en het vertrouwen van zowel het OC, het Land als zichzelf ernstig heeft geschaad en daarom niet langer geschikt is voor de dienst.
Het geschil
2.4
Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden heeft besloten klaagster (disciplinair) te ontslaan.
Het wettelijk kader
2.5
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder i, kan de disciplinaire straf van ontslag worden toegepast.
Ingevolge artikel 98, eerste lid, onder f, kan buiten de gevallen, hiervoren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken
De feiten en omstandigheden
2.6
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij het OC.
2.7
Klaagster is op 20 april 2015 aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte wegens strafbare feiten die zouden zijn begaan tijdens het uitvoeren van haar werk als maatschappelijk werkster bij het OC.
2.8
Bij brief van 29 april 2015 is klaagster in het belang van het onderzoek en van de dienst, de toegang tot - kort gezegd - het werk ontzegd. Bij brief van 1 juni 2015 is deze toegangsontzegging verlengd.
2.9
Bij brief van 19 juni 2015 is klaagster in de gelegenheid gesteld zich jegens verweerder te verantwoorden ter zake de aan haar gemaakte het verwijten.
2.1
Bij landsbesluit van 19 juni 2015 is klaagster in haar ambt geschorst met toepassing van artikel 87 van de Lma.
2.11
Klaagster erkent dat zij verdachte was in een strafzaak uit 2015 die door de landsrecherche werd onderzocht. Zij heeft sedertdien daarvan niets meer gehoord. Klaagster ontkent dat zij de betrokken minderjarigen heeft verzocht om hun belastende verklaringen te wijzigen. Klaagster betoogt dat zij nimmer vervolgd of veroordeeld is en dat zij niet op de hoogte was dat haar broer ontucht pleegde met een minderjarige uit het OC.
2.12
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt. Naar het oordeel van het gerecht is verweerder op goede gronden tot de conclusie gekomen dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het gerecht is het in dit verband met verweerder eens dat het OC een veilige haven dient te zijn voor kwetsbare jongeren en dat klaagster in haar taak als maatschappelijk werkster tekort is geschoten. Door het gedrag van de broer van klaagster, die eveneens werkzaam was bij het OC, is het vertrouwen van aan het OC toevertrouwde minderjarigen ernstig geschaad. Klaagster wist op zijn minst van de ernstige verdenking tegen haar broer. Zij heeft zich daarop niet geheel teruggetrokken en zich onthouden van contacten met het slachtoffer op dit punt. In tegendeel, zij heeft kennelijk met het slachtoffer over dier beschuldigingen tegen haar broer gesproken. Ook als klaagster bij die gelegenheid of gelegenheden het slachtoffer niet onder druk zou hebben gezet om haar verklaring bij de Landsrecherche te wijzigen zoals het slachtoffer heeft verklaard, geldt dat klaagster volstrekt heeft miskend, dat zij zich gezien haar familiebetrekking tot haar broer enerzijds en haar professionele vertrouwenspositie jegens het slachtoffer anderzijds geheel had moeten onttrekken aan enige bemoeienis met de aangifte tegen haar broer. Klaagster heeft dat niet gedaan. Volgens klaagster in haar schriftelijke verantwoording, heeft zij het slachtoffer, die wist dat klaagster zus van de medewerker was die seksueel misbruik van haar had gemaakt, gezegd dat het slachtoffer de waarheid moest vertellen omdat het slachtoffer anders in de problemen met justitie zou komen. Daarmee heeft klaagster te kennen gegeven in hoge mate de ernst van de beschuldigingen jegens haar broer en de moeilijke positie waarin het aan het OC toevertrouwde slachtoffer zich bevond te hebben onderschat. In de context van de gebeurtenissen heeft het slachtoffer een mededeling van die aard ook makkelijk kunnen opvatten als een aansporing van klaagster aan het slachtoffer om de verklaringen ten laste van haar broer te wijzigen. Klaagster heeft er ook nadien geen enkel blijk van gegeven dat zij zich dat nu wel realiseert en de onjuistheid van haar handelen ingezien.
2.13
Gelet op de aard en de ernst van het door klager gepleegde plichtsverzuim, acht het gerecht het gegeven disciplinair ontslag niet onevenredig zwaar.
2.14
Het bezwaar is ongegrond.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).