ECLI:NL:OGAACMB:2018:21

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
GAZA nr. AUA201700759
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de wijziging van functiewaardering in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 16 april 2018 uitspraak gedaan over het bezwaar van klaagster tegen de wijziging van haar functiewaardering. Klaagster, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank, was in dienst sinds 1 maart 2004 en had verschillende bevorderingen doorgemaakt. In een Landsbesluit van 11 april 2017 werd de maximale functiewaardering voor haar functie gewijzigd van schaal 6 naar schaal 4. Klaagster maakte bezwaar tegen deze wijziging, omdat zij meende dat zij recht had op bevordering naar schaal 5, gebaseerd op het vertrouwen dat haar eerdere functiewaardering haar zou toestaan om door te groeien.

Het gerecht oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eerdere vermelding van schaal 6 een ambtelijke fout betrof. De functie van medewerker rapporteur, die klaagster bekleedde, was maximaal gewaardeerd op schaal 4. Het gerecht benadrukte dat een bestuursorgaan fouten moet kunnen corrigeren, mits dit binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gebeurt. Klaagster had niet automatisch recht op bevordering naar schaal 5 of 6, en het gerecht concludeerde dat het bezwaar ongegrond was.

De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Noordhuizen, ambtenarenrechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. Klaagster en verweerder waren aanwezig, waarbij verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Jansen. De mogelijkheid tot hoger beroep werd ook uiteengezet, waarbij partijen binnen dertig dagen na de uitspraak beroep konden instellen.

Uitspraak

Uitspraak van 16 april 2018
GAZA nr. AUA201700759
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende in Aruba,
KLAAGSTER,
procederend in persoon,
gericht tegen:
DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,
zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij Landsbesluit van 11 april 2017 no. 27 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder besloten de in het dictum van zijn Landsbesluit van 8 september 2015 no. 11 vermelde maximale functie waardering te wijzigen in “schaal 4” in plaats van “schaal 6”.
Bij brief van 24 april 2017 heeft de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport het verzoek van klaagster van 15 april 2016 om bevorderd te worden afgewezen omdat de functie van medewerker rapporteur maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 4.
Tegen de bestreden beschikking heeft klaagster op 10 mei 2017 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 30 juni 2017 een contramemorie ingediend.
De zaak is mondeling behandeld ter zitting van 18 september 2017, alwaar klaagster in persoon en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd is verschenen.
Verweerder heeft op 16 oktober 2017 nadere stukken ingediend en klaagster heeft op 27 november 2017 hierop gereageerd.
De zaak is mondeling verder behandeld ter zitting van 5 maart 2018, alwaar klaagster in persoon is verschenen en verweerder bij mr. M.P. Jansen.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking waarbij het Landsbesluit van 8 september 2015 no. 11 wordt gewijzigd in die zin dat wordt bepaald dat de maximale functiewaardering schaal 4 dient te zijn. Bij die beslissing is het verzoek van klaagster om haar te bevorderen naar schaal 5 impliciet afgewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij erop heeft kunnen vertrouwen dat zij door kon groeien tot schaal 6 en dat zij op grond van het gewekte vertrouwen financiële beslissingen heeft genomen, zoals de sluiten van een hypothecaire geldlening.
2.2
In geschil is de vraag of verweerder de beschikking van 8 september 2015 no. 11 op goede gronden heeft gewijzigd. Ter beantwoording daarvan neemt het gerecht de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
2.2.1
Klaagster is vanaf 1 maart 2004 in dienst getreden bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Klaagster is bij landsbesluit van 21 augustus 2007 no. 23 met ingang van 1 april 2005 als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd in de rang van schrijver (schaal 2).
Klaagster is bij landsbesluit van 6 november 2008 no. 6, met ingang van 1 april 2008 bevorderd naar de rang van klerk (schaal 3).
Klaagster is bij landsbesluit van 8 september 2015 no. 11, met ingang van 1 april 2012 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4). In dit landsbesluit wordt overwogen dat de functie van medewerker rapporteur bij de SVB maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 6.
Klaagster heeft bij brief van 15 april 2016 verzocht om een bevordering naar schaal 5 met ingang van 1 april 2016.
Bij landsbesluit van 11 april 2017 no. 27 heeft verweerder besloten de in het landsbesluit van 8 september 2015 no. 11 vermelde maximale functie waardering te wijzigen in “schaal 4” in plaats van “schaal 6”.
Bij brief van 24 april 2017 heeft de minister van Volksgezondheid, Ouderenzorg en Sport het verzoek van klaagster van 15 april 2016 om bevorderd te worden afgewezen omdat de functie van medewerker rapporteur maximaal gewaardeerd is op het niveau van schaal 4.
2.3
Volgens verweerder betreft de vermelding van de maximale waardering op het niveau van schaal 6 een fout. De functie van rapporteur is maximaal gewaardeerd op schaal 6. Klaagster is geen rapporteur maar medewerker rapporteur. Haar functie is maximaal gewaardeerd op schaal 4. Verweerder is bevoegd om fouten te corrigeren en niet te blijven herhalen. Verweerder verwijst in dit geval naar een collega van klaagster, [X], die dezelfde functie heeft als klaagster. Haar verzoek tot bevordering naar schaal 5 is ook afgewezen.
2.4
Niet in geschil is dat klaagster is geplaatst in de functie van medewerker rapporteur en niet die van rapporteur. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de bestreden beschikking genoemde maximale waardering van schaal 6, berust op een ambtelijke fout. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat klaagster en haar collega [X] dezelfde functie hebben, die beiden gewaardeerd zijn op schaal 4 en dat de superieur van klaagster, [A], is geplaats in de functie van rapporteur, welke maximaal is gewaardeerd op schaal 6. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat een bestuursorgaan een gemaakte fout moet kunnen herstellen, waarbij de mogelijkheid daartoe haar begrenzing vindt in de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.5
Dat het handelen van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient, staat buiten kijf. Niettemin leidt dit handelen niet tot schending van het vertrouwensbeginsel nu klaagster niet automatisch aanspraak zou hebben kunnen maken op bevordering naar schaal 5 of 6, ook al zou geen sprake zijn van een fout en de functie van klaagster bevordering naar die schalen daadwerkelijk hebben toegelaten.
2.6
Nu de waardering van de door klaagsters bekleedde functie een bevordering naar schaal 5 in de weg staat, heeft verweerder terecht een verdere bevordering van klaagster, afgewezen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bezwaar ongegrond is.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 16 april 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).