ECLI:NL:OGAACMB:2018:28

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
AUA201701386
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van herinschaling van een ambtenaar in het kader van het ambtenarenrecht

In deze zaak, uitgesproken op 7 mei 2018 door het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, staat de herinschaling van klaagster centraal. Klaagster, die werkzaam is bij de Sociale Verzekeringsbank (SVb), heeft bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit dat haar herinschaling met terugwerkende kracht tot 1 februari 2009 vaststelt. Klaagster stelt dat haar ingangsdatum onterecht is vastgesteld en dat zij recht heeft op een hogere schaal op basis van haar diploma en functie. Het gerecht overweegt dat de redelijke termijn voor het beslissen op klaagsters verzoek van 1 oktober 2006 is overschreden, waardoor zij geen beslissing meer kan afdwingen. Het gerecht concludeert dat verweerder het verzoek van de directeur van de SVb van 20 januari 2012 als uitgangspunt heeft genomen, wat op goede gronden is gebeurd. Klaagster heeft geen andere gronden aangevoerd die tot vernietiging van de beschikking kunnen leiden. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Uitspraak van 7 mei 2018
AUA201701386
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonende te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 19 mei 2017, no. 1, no. DRH/689Geh, is bepaald dat:
1. klaagster met ingang van 1 februari 2009 is heringeschaald in de rang van hoofdklerk bij de Sociale Verzekeringsbank, met vaststelling van:
a. de bezoldiging op Afl. 37.140,- ’s jaars (schaal 5, dienstjaar 8);
b. de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 februari 2010;
2. het landsbesluit van 2 april 2009, no. 10, no. POJV/438/09, zodanig wordt gewijzigd dat de in het dictum vermelde rang in plaats van “klerk 1ste klasse” gelezen wordt “hoofdklerk” en de in het dictum vermelde bezoldiging, schaal en dienstjaar in plaats van “Afl. 31.560,- ’s jaars (schaal 4, dienstjaar 7)” gelezen wordt “Afl. 37.140,- ’s jaars (schaal 5, dienstjaar 8)”;
3. het landsbesluit van 21 januari 2015, no. 40, no. DRH/2726Geh, wordt ingetrokken;
4. klaagster met ingang van 1 februari 2011 wordt bevorderd in de rang van adjunct-commies, met vaststelling van:
5. a. de bezoldiging op Afl. 41.880,- ’s jaars (schaal 6, dienstjaar 10);
b. de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging op 1 februari 2012.
Tegen dit landsbesluit heeft klaagster op 6 juli 2017 bij dit gerecht bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op 12 oktober 2017 een contra memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 maart 2018, alwaar zijn verschenen klaagster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder bij gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikking op 21 juni 2017 heeft ontvangen. Gelet hierop heeft klaagster haar bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend en is zij derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
Inhoudelijk
2.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van haar herinschaling en voert – kort samengevat – aan dat zij in het bezit is van het diploma “Assiocate of Science Degree Travel and Tourism”, welk diploma gelijkwaardig is aan een MBO-diploma. Nu ambtenaren in het bezit van een MBO-diploma in salarisschaal 6 worden ingeschaald, had klaagster vanaf haar indiensttreding in schaal 6 (dienstjaar 5) dienen te worden ingeschaald, aldus klaagster. Voorts voert klaagster aan dat zij met ingang van 1 juli 2009 de functie van beoordelaar bij de SVb bekleedt. Nu deze functie het maximale niveau van schaal 8 heeft en klaagster met ingang van 1 november 2008 is zij ingeschaald in schaal 5, dienstjaar 11 (hetgeen overeenkomt met schaal 6, dienstjaar 9), dient klaagster met ingang van 1 juli 2009 in schaal 7, dienstjaar 3 ingeschaald te worden en komt zij met ingang van 1 juli 2011 in aanmerking voor een bevordering naar schaal 8, aldus klaagster. Klaagster stelt voorts dat zij bij brief van 1 oktober 2006 de minister van Volksgezondheid en Milieu heeft verzocht om haar te herinschalen en niet pas op 20 januari 2012 zoals door verweerder is gesteld.
2.3
Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagsters functie bij haar indiensttreding het maximale niveau van schaal 5 had, waardoor zij niet in schaal 6, dienstjaar 5 kon worden benoemd. Klaagster heeft in haar brief van 1 oktober 2006 aan de minister verzocht om haar in te schalen, maar heeft tegen het uitblijven van een antwoord op haar verzoek niet in bezwaar gegaan. Klaagster kan thans geen beslissing op dit verzoek meer afdwingen, aldus verweerder. Verweerder is bij de herinschaling van klaagster van de brief van de directeur van 20 januari 2012 uitgegaan en heeft besloten om klaagster de rang van hoofdklerk te laten behouden, opdat klaagster met ingang van 1 februari 2011 te kunnen bevorderen naar de rang van adjunct-commies met een bevordering dat overeenkomst met schaal 7, dienstjaar 1. Verweerder voert voorts aan klaagster geen andere bevorderingsverzoeken heeft ingediend.
2.4
Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder bij het bepalen van de ingangsdatum van klaagsters herinschaling op goede gronden het verzoek van de directeur van de SVb van 20 januari 2012 als uitgangspunt heeft genomen. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt en gaat uit van de navolgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten:
Klaagster is bij landsbesluit van 24 augustus 2005 met ingang van 1 november 2004 als ambtenaar in tijdelijke dienst in de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4, dienstjaar 3) benoemd bij de Sociale Verzekeringsbank (SVb).
Bij landsbesluit van 12 mei 2010 is klaagster met ingang van 1 november 2008 bevorderd naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 3).
Bij landsbesluit van 2 april 2009 is klaagster met ingang van 1 april 2009 in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd.
Bij landsbesluit van 19 oktober 2012 is klaagster per 1 april 2012 overgeplaatst naar de Dienst Sociale Zaken.
Bij landsbesluit van 21 januari 2015 is klaagster met ingang van 1 februari 2009 her ingeschaald in de rang van hoofdklerk en met ingang van 1 februari 2011 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6, dienstjaar 10).
Klaagster heeft op 23 februari 2015 een bezwaarschrift ingediend tegen het landsbesluit van 21 januari 2015. Naar aanleiding hiervan is dit landsbesluit bij bestreden landsbesluit ingetrokken en is klaagster (wederom) met ingang van 1 februari 2009 her ingeschaald in de rang van hoofdklerk en met ingang van 1 februari 2011 bevorderd naar de rang van adjunct-commies (schaal 6, dienstjaar 10).
2.5
Bij brief van 1 oktober 2006 heeft klaagster de minister van Volksgezondheid en Milieu verzocht om haar te herinschalen. Tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek heeft klaagster geen bezwaar gemaakt. Bij brief van 20 januari 2012 heeft de directeur van de SVb verzocht om klaagster te herinschalen naar aanleiding van een interne overplaatsing. Klaagster meent dat verweerder haar verzoek van 1 oktober 2006 als uitgangspunt had moeten nemen bij haar herinschaling. Verweerder heeft daarentegen het verzoek van de directeur van de SVb opgevat als een verzoek om herinschaling met terugwerkende kracht en heeft, met in achtnemen van het bestendige beleid van drie jaar terugwerkende kracht, de bestreden beschikking dan ook hierop gebaseerd. Het gerecht overweegt dat ten tijde van de tweede brief, ruim zes jaar na het verzoek van klaagster van 1 oktober 2006, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de La om te beslissen op dat verzoek ver was overschreden. Klaagster kan derhalve in rechte geen beslissing daarop meer afdwingen (RvBAz 2013/69925). Nu verweerder bij de bestreden beschikking uitdrukkelijk op het verzoek van de directeur van de SVb van 20 januari 2012 heeft beslist, volgt uit het voorgaande dat verweerder het verzoek gedaan bij de eerdere brief van 1 oktober 2006 op goede gronden buiten beschouwing heeft gelaten.
2.6
Nu klaagster voor het overige geen gronden heeft aangevoerd die kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.
2.7
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).