ECLI:NL:OGAACMB:2018:31

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
AUA201800487
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in ambtenarenzaak betreffende inhouding op salaris

In deze zaak heeft verzoekster, werkzaam bij de Grifie der Staten, bezwaar gemaakt tegen een inhouding op haar salaris van januari 2018 van Afl. 1.640,67. Deze inhouding was het gevolg van haar ongeoorloofde afwezigheid, nadat zij was overgeplaatst naar de Directie Volksgezondheid. Verzoekster heeft op 22 februari 2018 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, omdat zij van mening was dat er geen sprake was van plichtsverzuim, aangezien zij toestemming had om thuis te blijven in afwachting van een beslissing van de minister over haar rechtspositie.

De zaak is op 16 maart 2018 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de verweerders aanwezig waren. De rechter heeft overwogen dat verzoekster, ondanks eerdere waarschuwingen, haar werkzaamheden niet had hervat en dat er geen bewijs was van toestemming om thuis te blijven. De rechter concludeerde dat verzoekster haar verplichtingen niet was nagekomen en dat de inhouding op haar salaris gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de rechter het verzoek van verzoekster afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het bezwaar in de hoofdzaak geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd gedaan op 14 mei 2018 door mr. E.M.D. Angela, ambtenarenrechter, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 14 mei 2018
AUA201800487
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoekster],
wonend in Aruba,
VERZOEKSTER
gemachtigde: mr. R.P.L. Lee,
gericht tegen:

1.De Gouverneur van Aruba,

2.De Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport,
zetelend in Aruba,
VERWEERDERS,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft bij bezwaarschrift van 22 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de inhouding op haar salaris van januari 2018 van een bedrag van Afl. 1.640,67 vermeld op haar salarisslip van januari 2018.
Verzoekster heeft zich op 22 februari 2018 tevens tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek is op 16 maart 2018 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen verzoekster bij haar gemachtigde voornoemd, en verweerders vertegenwoordigd door hun gemachtigde voornoemd.
Hierna is de zaak naar de rol van 26 maart 2018 verwezen voor akte uitlating zijdens verzoekster terzake voortprocederen.
Bij faxbericht van 20 maart 2018 heeft verzoekster het gerecht om uitspraak in de zaak verzocht.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Verzoekster was werkzaam bij de Grifie der Staten en is met ingang van 1 december 2009 overgeplaatst naar de Directie Volksgezondheid (DVG) op de afdeling Juridische Zaken en Inspectie Taken in de functie van juridisch medewerker en inspectie medewerker. De inspectie en toezicht taken die vroeger bij deze afdeling behoorden zijn ingaande 18 juli 2017 ondergebracht bij de (nieuwe) Inspectie voor de Volksgezondheid Aruba (IVA ). De taken omtrent gezondheidsregistratie zijn geplaatst bij de nieuwe afdeling Gezondheidsregistratie bij de DVG.
Medewerkers van voornoemde afdeling Juridische Zaken en Inspectie Taken hadden de volgende mogelijkheden gekregen: Overgaan naar de IVA, overplaatsing naar een nieuwe afdeling bij de DVG, in dienst blijven van de DVG of overplaatsing naar een andere dienst binnen de overheid. Verzoekster heeft bij brief d.d. 18 juli 2017 de toenmalige minister van Volksgezondheid verzocht om overgeplaatst te worden naar een andere dienst binnen de overheid.
2.2
Bij brieven d.d. 30 oktober 2017 en 23 februari 2018 heeft de directeur van de Directie Volksgezondheid - samengevat - aan verzoekster medegedeeld dat zij (uitgaande van haar MBO diploma, werkervaring en gelet op de “mens volgt taak” principe) in aanmerking kan komen voor een plaatsing bij de afdeling Gezondheidsregistratie in de functie van registratie medewerker, dat deze plaatsing door het bevoegd gezag (de Gouverneur) zal worden vastgelegd, dat zij tot aan de formele vastlegging haar werkzaamheden bij de DVG dient voort te zetten en dat zij (gelet op artikel 17 lid 2 LMA) geen bezoldiging zal ontvangen over de tijd gedurende welke zij nalaat haar dienst te verrichten. De directeur van de DVG heeft op 7 december 2017 een brief naar verzoekster verzonden waarin haar wordt gesommeerd om zich op 11 december 2017 op het werk te melden en medegedeeld dat het Departamento Recurso Humano tot inhouding op haar bezoldiging zal overgaan indien zij nalaat te melden. Verzoekster heeft geweigerd om de brief aan te nemen. Aan het Departamento Recurso Humano is vervolgens op 7 december 2017 en 8 januari 2018 doorgegeven dat verzoekster sinds 4 december ongeoorloofd afwezig is geweest. Op het salarisslip van verzoekster van januari 2018 is vervolgens, onder de vermelding van “plichtsverzuim”, een bedrag van Afl. 1.640,67 ingehouden.
2.3
Verzoekster verzoekt het gerecht de bestreden feitelijke handeling (de inhouding op haar salaris) te schorsen en bij wijze van voorlopige voorziening verweerders op te dragen het op haar salaris van januari 2018 ingehouden bedrag terug te storten, verweerders te verbieden verdere inhoudingen te doen op haar salaris, en te bepalen dat verzoekster in de overtolligheidspool wordt geplaatst totdat haar rechtspositie is rechtgetrokken en zij in een passende functie binnen de overheid wordt geplaatst, alles totdat in hoogste instantie zal zijn beslist.
Daartoe wordt het volgende aangevoerd. In december 2017 heeft verzoekster een gesprek gehad met een adviseur van de voormalige minister van Volksgezondheid. Verzoekster heeft uit dit gesprek begrepen dat - nu zij geen functie meer had bij de DVG en ook niet bij de IVA of bij een andere dienst was overgeplaatst - zij de beslissing van de minister inzake haar rechtspositie thuis mocht afwachten. Daarom is zij niet gaan werken. Op haar salarisslip van januari 2018 is echter, onder de vermelding van “plichtsverzuim”, een bedrag van Afl. 1.640,67 ingehouden. Er is geen sprake van plichtsverzuim, daar zij toestemming had om de beslissing van de minister omtrent haar rechtspositie thuis af te wachten.
2.4
Ingevolge artikel 94, lid 1 van de LA kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Voor honorering van het verzoek is in het algemeen grond, indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Het oordeel daarover draagt een geheel voorlopig karakter en is niet bindend voor de uitspraak in de hoofdzaak.
2.5
Het gaat in dit geval om de beslissing van een administratief orgaan om een bedrag op het inkomen van verzoekster in te houden, welke beslissing ook feitelijk is uitgevoerd. Het gerecht is van oordeel dat verzoekster, gelet op het feit dat er sprake is van inkomensderving, haar spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
2.6
Ingevolge artikel 17, tweede lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging. (“No work, no pay”-beginsel).
2.7
Uit de formulering van voornoemd artikel blijkt dat indien sprake is van “het in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaten dienst te verrichten”, de bevoegdheid ontstaat om op het inkomen van een ambtenaar in te houden. Vastgesteld dient te worden of deze feiten (in strijd met verplichtingen opzettelijk nalaten) zich voordoen en zo ja, of het verzuim gerechtvaardigd is.
2.8
De vraag of verzoekster opzettelijk en in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten haar dienst te verrichten, beantwoordt de rechter bevestigend.
Aan verzoekster is reeds bij brief d.d. 30 oktober 2017 bericht dat zij tot aan de formele vastlegging van haar (nieuwe) functie haar werkzaamheden bij de DVG dient voort te zetten en dat zij (gelet op artikel 17 lid 2 LMA) geen bezoldiging zal ontvangen over de tijd gedurende welke zij nalaat haar dienst te verrichten. Niet in geschil is dat verzoekster, na dit schrijven, zich pas op 22 februari 2018 bij de DVG heeft gemeld.
2.9
De vraag is of verzoekster een rechtvaardiging had om weg te blijven van haar werk. Die rechtvaardiging bestond volgens verzoekster wel, daar zij toestemming had om de beslissing van de minister ten aanzien van haar verzoek om overplaatsing thuis af te wachten. De gemachtigde van verweerders betwist deze stelling en voert aan dat verzoekster geen toestemming van het bevoegd gezag heeft gehad om de beslissing op haar verzoek om overplaatsing thuis af te wachten.
2.1
Het betoog van de gemachtigde van verweerders slaagt. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is van enige toestemming/mededeling van het bevoegd gezag gebleken waaruit verzoekster mocht concluderen dat zij in afwachting van de beslissing op haar verzoek om (over)plaatsing thuis mocht blijven. Verzoekster heeft haar beslissing om niet te gaan werken genomen in de wetenschap dat de directeur van de DVG haar reeds bij brief van 30 oktober 2017 had opgeroepen haar werkzaamheden bij de DVG voort te zetten. Van een rechtvaardiging voor deze beslissing is niet gebleken. De gevolgen van deze beslissing, namelijk de inhouding op haar inkomen, dienen dan ook voor haar rekening te komen. Voorshands is niet gebleken dat de beslissing tot inhouding onbevoegd zou zijn genomen.
2.11
Het vorenstaande betekent dat het bezwaar van verzoekster in de hoofdzaak geen redelijke kans van slagen heeft. Voor het treffen van een voorziening is derhalve geen aanleiding.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.M.D. Angela, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 14 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.