ECLI:NL:OGAACMB:2018:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
AUA201702796
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. Noordhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Gouverneur bij toekenning van bezoldigd verlof aan ambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 4 juni 2018 uitspraak gedaan in het bezwaar van klaagster, die in beroep ging tegen een besluit van de Gouverneur van Aruba. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit dat haar vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden verleende, maar met beperkingen op het behoud van inkomen. Klaagster stelde dat de Gouverneur niet de bevoegdheid had om haar bezoldigd verlof toe te kennen voor een langere periode dan in de landsverordening was geregeld. Het gerecht oordeelde dat klaagster terecht in activiteit was hersteld, aangezien zij afwezig was wegens vakantie en deze periode meetelde voor haar anciënniteit. De handgeschreven aantekening van de minister werd niet als een besluit beschouwd. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard, omdat de Gouverneur binnen zijn bevoegdheden handelde en de regels omtrent verlof correct toepaste. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het aanvragen van verlof en de rol van de Gouverneur in deze procedures.

Uitspraak

Uitspraak van 4 juni 2018
AUA201702796
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het bezwaar van:
[klaagster],
wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P.L. Lee,
gericht tegen:
de Gouverneur van Aruba,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: (DWJZ).

1.PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 9 juni 2017 no. 16 is - kort gezegd – de aan klaagster in 2015 en 2016 verleende vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, vastgelegd.
Op 20 oktober 2017 heeft klaagster hiertegen bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2018, waar klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd, zijn verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

2.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
2.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikking op 29 september 2017 heeft ontvangen, zodat het gerecht ervan uitgaat dat zij haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klaagster is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.3
Bij bestreden landsbesluit is besloten dat:
I. aan klaagster vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van inkomen, is verleend van 23 november 2015 tot en met 30 december 2015, met behoud:
1. vol inkomen vanaf 23 november 2015 tot en met 22 december 2015;
2. 50% van het inkomen vanaf 28 december 2015 tot en met 30 december 2015;
II. aan klaagster vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, met behoud van inkomen, is verleend van 19 januari 2016 tot en met 18 april 2016, met behoud:
1. vol inkomen vanaf 19 januari 2016 tot en met 18 februari 2016;
2. 50% van het inkomen vanaf 19 februari 2016 tot en met 18 maart 2016;
3. 50% van het inkomen vanaf 19 maart 2016 tot en met 18 april 2016;
III. aan klaagster vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, zonder behoud van inkomen, is verleend van 19 april 2016 tot en met 30 juni 2016;
IV. klaagster voor de periode van:
1. december 2015 vakantie dient op te nemen, zijnde 1 vakantiedag van het kalenderjaar 2015;
2. 4 januari 2016 tot en met 18 januari 2016 vakantie dient op te nemen, zijnde 11 vakantiedagen van het kalenderjaar 2016;
3. 1 juli 2016 tot en met 27 juli 2016 naar rato vakantie dient op te nemen, zijnde 13 vakantiedagen en 6 atv-dagen van het kalenderjaar 2016;
V. klaagster met ingang van 1 juli 2016 in activiteit is hersteld;
VI. de datum van de eerstvolgende periodieke verhoging van bezoldiging te herzien en opnieuw te bepalen.
2.4
Ingevolge artikel 43 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) wordt aan de ambtenaar verlof verleend en verlofsbezoldiging toegekend overeenkomstig de regelen, bij landsverordening gesteld.
Ingevolge artikel 45 van de Lma wordt aan de ambtenaar, die voor zichzelf of voor zijn gezin ter zake van geneeskundige behandeling en/of verpleging in onvermijdelijke uitgaven is vervallen, een tegemoetkoming verleend overeenkomstig
de regelen, bij landsverordening gesteld.
Artikel 29 van de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren bepaalt dat:
1. Vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden op daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de ambtenaar kan worden verleend in de gevallen waarin het in het tweede lid bedoelde gezag of de in dat lid bedoelde autoriteit oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat. Deze vrijstelling van dienst wordt verleend voor de duur van ten hoogste drie maanden en kan geheel of gedeeltelijk in het buitenland worden doorgebracht.
2. Indien de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, van langere duur is dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze bij beschikking van het bevoegde gezag verleend. Indien de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, niet van langere duur is dan 15 dagen, noch voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland wordt verleend, wordt deze door de bevoegde autoriteit verleend.
3. Gedurende de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, heeft de ambtenaar aanspraak op zijn vol inkomen gedurende de eerste maand en naar reden van vijftig ten honderd van zijn vol inkomen gedurende elke van de volgende twee maanden.
4. De vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan, voor zover deze is verleend voor een langere duur dan 30 dagen, en indien dringende redenen van dienstbelang zulks vorderen, worden ingekort tot minimaal 30 dagen bij een met redenen omklede beschikking van het bevoegde gezag.
5. Indien de ambtenaar ten gevolge van de inkorting, bedoeld in het vierde lid, geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
6. Voor zover de vrijstelling van dienst, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, verleend is voor een langere duur dan 15 dagen of voor geheel of gedeeltelijk verblijf in het buitenland, geschiedt herstel in activiteit na eindiging van de vrijstelling van dienst bij beschikking van het bevoegde gezag.
7. Tijdens de vrijstelling van dienst wegens bijzondere omstandigheden, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, ondergaat het inkomen van de ambtenaar dezelfde wijzigingen, die het zou hebben ondergaan, indien deze vrijstelling van dienst niet zou zijn verleend.
Uit artikel 4 Lvvda volgt dat onder bevoegd gezag wordt verstaan: de Gouverneur.
2.5
Klaagster kan zich niet verenigen met het bestreden landsbesluit en heeft - kort samengevat – aangevoerd dat:
- verweerder geen rekening heeft gehouden met de haar resterende 13 vakantiedagen die zij kon gebruiken over de periode die zij in Nederland met haar zoon zat. Klaagster heeft een verzoek hiertoe ingediend bij het Departamento di Recurso Humano (DRH) , maar heeft tot heden geen antwoord hierop mogen krijgen;
- de hersteldatum zoals opgenomen in het bestreden landsbesluit niet correct is. Klaagster is met ingang van 9 augustus 2016 in activiteit hersteld;
- de minister van Infrastructuur (hierna: de minister) haar met de accordering van 14 april 2016 op haar brief van 26 februari 2016, de verzochte verlofsbezoldiging heeft verleend;
- zij door de inkorting in haar bezoldiging schade ondervindt. Klaagster is alleenstaande moeder en is niet in staat om aan haar financiële verplichtingen te voldoen als op haar inkomen wordt ingekort. Klaagster komt, gezien de omstandigheden van het geval, in aanmerking voor een vergoeding van haar schade conform artikel 29, lid 5 Lvvda, aldus klaagster;
- er voldoende gronden aanwezig zijn om klemmende redenen van humanitaire aard bij de situatie van klaagster aan te nemen. De minister heeft deze redenen onderkend met de accordering van het verzoek van klaagster van 26 februari 2016 en aan klaagster in afwijking van de gangbare regelingen bijzondere vrijstelling van dienst met behoud van inkomen verleend. Dit besluit van de minister dient dan ook nagekomen te worden, aldus klaagster;
- het bestreden landsbesluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
2.6
Verweerder stelt dat vrijstelling met behoud van inkomen slechts voor een periode van maximaal 3 maanden mogelijk is, waarbij overigens alleen in de eerste maand het inkomen volledig kan worden doorbetaald en daarna aanspraak bestaat op 50% van het inkomen. Aan klaagster is de maximum vrijstelling verleend. Vakantiedagen bouwde klaagster alleen op tijdens de uitoefening van de dienst. Klaagster heeft het maximaal aantal betaalde vakantiedagen benut. Niet de minister is het bevoegde orgaan maar de Gouverneur. Een besluit van de minister kan handgeschreven opmerking het verzoek “akkoord cfm gaarne uw medewerking” niet gedestilleerd worden. Daaruit vloeit hooguit voort dat de minister er geen bezwaar tegen zou hebben gehad, mits uiteraard binnen de wettelijke en beleidsmatige grenzen. Aan de handgeschreven opmerking mag klaagster geen groter vertrouwen ontlenen dan dat.
2.7
Het gerecht is van oordeel dat de Gouverneur niet de bevoegdheid toekwam aan klaagster bezoldigd verlof toe te kennen voor een periode die langer is dan in de landsverordening geregeld. Het bezwaar stuit daarop af.
2.8
Klaagster geeft aan dat zij in november 2015 nog 12 vakantiedagen had. Daarmee heeft verweerder rekening gehouden in die zin dat op 23 december 2015 een dag werd ingeboekt en 11 dagen werden toegerekend aan 2016. In 2016 had klaagster volgens verweerder 13 vakantiedagen en 6 atv dagen die zijn afgeboekt. Hoe klaagster aan een saldo van 22 vakantiedagen en 10 atv-dagen komt is niet duidelijk en onvoldoende onderbouwd; mogelijk miskent klaagster dat zij geen recht op vakantie en/of atv opbouwt gedurende de tijd dat zij al dan niet betaald met bijzonder verlof is.
2.9
Gegeven de omstandigheid dat klaagster vanaf 1 juli 2016 afwezig was wegens vakantie is zij terecht in activiteit hersteld. Daarmee bouwde klaagster opnieuw vakantie op en telt deze periode mee voor anciënniteit.
2.1
Hetgeen klaagster in haar “akte aanvulling gronden en aanvulling petitum” stelt met betrekking tot een (verondersteld) besluit tot kwijtschelding valt buiten het bestek van dit geding. Overigens blijkt uit de handgeschreven aantekening van de minister “gezien de situatie dezerzijds akkoord gaarne uw medewerking” niet van een besluit.

3.BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.J. Noordhuizen, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, La).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, La).