ECLI:NL:OGAACMB:2018:43

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
Gaza nr. AUA201801024
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in ambtenarenrechtelijke geschil over salarisstopzetting

In deze zaak heeft verzoekster, een ambtenaar, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. Dit verzoek volgde op een mededeling van de directeur van de Dienst Openbare Werken dat haar salaris per 1 april 2018 zou worden stopgezet en dat het salaris over de periode van 22 februari 2018 tot 1 april 2018 kon worden teruggevorderd. Verzoekster had zich op 13 april 2018 tot het gerecht gewend, na een eerdere brief van 29 maart 2018 waarin haar werd meegedeeld dat zij zich per 21 februari 2018 had moeten melden bij de DOW, maar dit had verzuimd.

Tijdens de zitting op 28 mei 2018 werd duidelijk dat verzoekster sinds 20 maart 2017 ter beschikking was gesteld van een ander bureau en dat er geen bezwaren waren tegen haar verzoek om niet terug te keren naar de DOW. Echter, verzoekster had geen gevolg gegeven aan eerdere oproepen om zich te melden en had geen toestemming van het bevoegd gezag om thuis te blijven in afwachting van haar overplaatsing. De rechter oordeelde dat verzoekster haar verplichtingen niet was nagekomen en dat de gevolgen van haar beslissing om zich niet te melden voor haar rekening kwamen.

De rechter concludeerde dat verzoekster geen rechtvaardiging had voor haar afwezigheid en dat de beslissing tot inhouding van haar salaris niet onbevoegd was genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, omdat het bezwaar in de hoofdzaak geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd gedaan op 11 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak d.d. 11 juni 2018
Gaza nr. AUA201801024
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:
[verzoekster],
wonend in Aruba,
VERZOEKSTER
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:
DE DIRECTEUR VAN DE DIENST OPENBARE WERKEN,
zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaten mrs. E.A.T. Kuster en A.I.N. Fräser.

1.PROCESVERLOOP

Bij brief van 29 maart 2018 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar salaris per 1 april 2018 wordt stopgezet en dat het salaris over 22 februari 2018 tot 1 april 2018 kan worden teruggevorderd.
Verzoekster heeft zich op 13 april 2018 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en heeft op 24 april 2018 een bezwaarschrift ingediend.
Het verzoek is op 28 mei 2018 ter zitting behandeld, alwaar zijn verschenen verzoekster bij haar gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigden voornoemd, alsmede F. Benita (hoofd Waterschap DOW) en mr. P.D. Langerak (hoofd leidend toezicht en juridisch adviseur DOW).
Uitspraak is bepaald op heden.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Verzoekster is met ingang van 20 maart 2017 ter beschikking gesteld van het bureau van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie voor de duur van het kabinet Mike Eman II, derhalve tot en met 31 oktober 2017.
2.1.1
Bij brief van 14 september 2017 bericht verweerder aan de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie dat er geen bezwaren zijn tegen de wens van verzoekster om niet terug te keren bij de DOW, dat verzoekster niet gewenst is voor een terugkeer, dat de DOW inmiddels reeds personen in dienst heeft genomen om haar functie te vervullen en het niet mogelijk is voor verzoekster om haar functie terug te krijgen.
2.1.2
Bij brief van 13 november 2017 is verzoekster gesommeerd om zich met ingang 14 november 2017 te melden bij de DOW om haar werkzaamheden te hervatten. Aan dit schrijven is geen gevolg gegeven door klaagster.
2.1.3
Bij brief van 23 november 2017 heeft verzoekster verweerder bericht dat zij zich heeft gemeld bij de dienst waar zij naar toe is overgeplaatst, dat de Departamento di Recurso Humano (DRH) haar heeft bericht dat zij op de payroll van het Openbaar Ministerie is opgevoerd en dat zij van de DRH bericht zal krijgen wanneer zij met haar werkzaamheden dient te beginnen.
2.1.4
Bij schrijven van 28 november 2017 heeft verweerder verzoekster bericht dat zij zich alsnog bij de DOW dient te melden aangezien de overplaatsing nog niet is gerealiseerd en wordt zij gesommeerd om zich de dag na dagtekening bij verweerder te melden. Klaagster heeft geen gevolg gegeven aan dit schrijven.
2.1.5
Bij mail van 30 november 2017 verzoekt verzoekster aan verweerder om haar tien vakantiedagen toe te kennen zodat zij een andere overplaatsing kan regelen.
2.1.6
Bij mail van 1 december 2017 keurt verweerder de verzochte vakantiedagen goed.
2.1.7
Bij mail van 29 december 2017 bericht verweerder aan verzoekster dat zij zich niet op 15 december 2017 heeft gemeld en dat aan haar tot en met 31 december 2017 vakantie wordt verleend. Tevens wordt verzoekster gesommeerd om op 3 januari 2018 zich bij verweerder te melden.
2.1.8
Verzoekster is hierna arbeidsongeschikt verklaard tot en met 12 februari 2018.
2.1.9
Verzoekster heeft van 13 februari 2018 tot en met 16 februari 2018 vakantie aangevraagd, welke aan haar is verleend.
2.1.10
Verzoekster is van 19 februari 2018 tot en met 20 februari 2018 arbeidsongeschikt verklaard.
2.1.11
Bij brief van 20 februari 2018 bericht verzoekster de DRH dat zij niet bij de DOW wenst terug te keren en dat zij in afwachting zal blijven van een nieuwe, gelijkwaardige positie bij een andere dienst.
2.1.12
Bij brief van 29 maart 2018 deelt verweerder aan verzoekster mee dat zij zich per 21 februari 2018 had dienen te melden bij de DOW maar dit heeft verzuimd. Tevens heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar salaris per 1 april 2018 wordt aangehouden en dat het salaris over 22 februari 2018 tot 1 april 2018 kan worden teruggevorderd.
2.2
Verzoekster verzoekt het gerecht de beschikking van 29 maart 2018 (de stopzetting van haar salaris) te schorsen en bij wijze van voorlopige voorziening verweerders op te dragen het salaris met ingang van 22 februari 2018 te betalen voor zolang verzoekster als ambtenaar in dienst is en in de bodemprocedure niet daaromtrent is beslist.
Daartoe wordt het volgende aangevoerd. Tegen het einde van de terbeschikkingstelling heeft verzoekster aangegeven niet naar de DOW terug te willen keren. Verzoekster was, in overleg met de DRH, bezig met haar overplaatsing bij een andere dienst. De directeur van de DOW kon zich daarin geheel vinden. Van de DRH vernam verzoekster dat zij naar de Directie Volksgezondheid overgeplaatst zou kunnen worden en dat zij moest wachten op een beslissing.
2.3
Ingevolge artikel 94, lid 1 van de LA kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Voor honorering van het verzoek is in het algemeen grond, indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beslissing in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Het oordeel daarover draagt een geheel voorlopig karakter en is niet bindend voor de uitspraak in de hoofdzaak.
2.5
Het gaat in dit geval om de beslissing van een administratief orgaan om een bedrag op het inkomen van verzoekster in te houden, welke beslissing ook (deels) feitelijk is uitgevoerd. Het gerecht is van oordeel dat verzoekster, gelet op het feit dat er sprake is van inkomensderving, haar spoedeisend belang voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
2.6
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) ontvangt de ambtenaar over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging. (“No work, no pay”-beginsel).
2.7
Uit de formulering van voornoemd artikel blijkt dat indien sprake is van “het in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaten dienst te verrichten”, de bevoegdheid ontstaat om op het inkomen van een ambtenaar in te houden. Vastgesteld dient te worden of deze feiten (in strijd met verplichtingen opzettelijk nalaten) zich voordoen en zo ja, of het verzuim gerechtvaardigd is.
2.8
De vraag of verzoekster opzettelijk en in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten haar dienst te verrichten, beantwoordt de rechter bevestigend.
Aan verzoekster is reeds bij brief d.d. 13 november 2017 bericht dat zij, zolang haar overplaatsing niet formeel is geregeld, haar werkzaamheden bij de DOW dient voort te zetten. Niet in geschil is dat verzoekster, na dit schrijven (en tot aan de zitting), zich niet bij de DOW heeft gemeld.
2.9
De vraag is of verzoekster een rechtvaardiging had om weg te blijven van haar werk. Die rechtvaardiging bestond volgens verzoekster wel, daar zij in overleg met de DRH moest wachten op een beslissing ten aanzien van haar overplaatsing naar de Directie Volksgezondheid en omdat verweerder zelf heeft aangegeven dat zij haar oude functie niet terug kon krijgen nu deze functie reeds was vervuld. De gemachtigde van verweerder betwist deze stelling en voert aan dat aan verzoekster diverse malen de kans is gegeven om zich te melden en dat zij nimmer navraag heeft gedaan bij de DOW of zij haar oude functie kon hervatten. Haar oude functie is nog steeds niet vervuld. Zij heeft geen toestemming om de beslissing op haar verzoek om overplaatsing thuis af te wachten, aldus verweerder.
2.1
Het betoog van de gemachtigde van verweerder slaagt. Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is van enige toestemming/mededeling van het bevoegd gezag gebleken waaruit verzoekster mocht concluderen dat zij in afwachting van de beslissing op haar verzoek om (over)plaatsing thuis mocht blijven. Verzoekster heeft haar beslissing om niet te gaan werken genomen in de wetenschap dat de directeur van de DOW haar reeds bij brief van 13 november 2017 had opgeroepen haar werkzaamheden bij de DOW voort te zetten. Van een rechtvaardiging voor deze beslissing is niet gebleken. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat zij haar oude functie kan hervatten. Van verzoekster mag worden verwacht dat zij zich in ieder geval had gemeld om hierover duidelijkheid te krijgen. De gevolgen van de beslissing om zich niet te melden, namelijk de aanhouding van haar salaris, dienen dan ook voor haar rekening te komen. Voorshands is niet gebleken dat de beslissing tot inhouding onbevoegd zou zijn genomen.
2.11
Het vorenstaande betekent dat het bezwaar van verzoekster in de hoofdzaak geen redelijke kans van slagen heeft. Voor het treffen van een voorziening is derhalve geen aanleiding.

3.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. E.M.D. Angela, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 11 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.