ECLI:NL:OGAACMB:2018:6

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
GAZ 836/2017
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot stopzetting van salaris van ambtenaar na afwezigheid zonder rechtvaardiging

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Sint Maarten geoordeeld over het verzoek van klaagster A, een ambtenaar, om een beslissing bij voorraad te treffen tegen de stopzetting van haar salaris door de Minister van Justitie. Klaagster was afwezig van haar werk na de orkaan Irma en had haar leidinggevende geïnformeerd over haar verblijf in Curaçao en later Nederland. De Minister van Justitie had op 6 november 2017 besloten haar salaris stop te zetten, omdat klaagster niet objectief had aangetoond dat haar afwezigheid gerechtvaardigd was. Klaagster betoogde dat zij medische klachten had en dat haar afwezigheid noodzakelijk was voor medische hulp. Het Gerecht oordeelde dat de stopzetting van het salaris een rechtsgevolg had en dat klaagster niet tijdig had gemeld dat zij afwezig zou zijn. Het Gerecht concludeerde dat er geen rechtvaardiging was voor haar afwezigheid en dat de Minister terecht het salaris had stopgezet. Het verzoek van klaagster werd afgewezen.

Uitspraak

Zaaknummer: GAZ 836/2017
Datum: 17 januari 2018
Uitspraaknr.
HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot een beslissing bij voorraad van:
A,
wonende op Sint Maarten,
klaagster,
gemachtigde: mr C.M. Marica
in een geding tegen
I. DE MINISTER VAN JUSTITIE
II. DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN
verweerders,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld

1.Aanduiding bestreden beschikking

Het besluit van verweerder sub 1 van 6 november 2017.

2.Procesverloop.

Klaagster heeft op 13 december 2017 gevraagd een beslissing bij voorraad te treffen hangende het bezwaar tegen het besluit van verweerder gedateerd 6 november 2017. Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 januari 2018. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd. Tevens was voor verweerder ter zitting aanwezig de heer V., Hoofd afdeling Justitiële Zaken. Klaagster is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door haar gemachtigde voornoemd. Partijen hebben aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen hun standpunten toegelicht.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten en omstandigheden

Het Gerecht gaat uit van de navolgende feiten:
De woning van klaagster is ernstig beschadigd geraakt door orkaan Irma. Klaagster is kort na de orkaan, op 14 september 2017, naar Curaçao vertrokken.
Op 18 september 2017 heeft klaagster haar leidinggevende, de heer V. (hierna: de leidinggevende) per e-mail meegedeeld dat ze naar Curaçao is gegaan en voornemens is ‘om komende week‘ naar Nederland te vertrekken. Deze e-mail stuurt zij even later door naar de Secretaris-Generaal de heer R. (hierna: de SG).
Bij e-mail van 11 oktober 2017 schrijft de leidinggevende aan klaagster onder meer dat hij van haar geen reactie kreeg op zijn whats-app berichten en vraagt hij wanneer zij voornemens is terug te keren. Klaagster meldt haar leidinggevende op 12 oktober 2017 per e-mail onder meer dat zij vanaf 13 september 2017 steeds met de SG contact heeft gehad en hem van haar vertrek naar Curaçao en later naar Nederland, op de hoogte heeft gesteld. Zij meldt voorts zijn whats-app berichten nooit te hebben ontvangen. Zij meldt dat ze sinds 3 oktober 2017 in Nederland is en zich daar medisch zal laten onderzoeken en deelt mee dat haar terugkeer naar Curaçao staat gepland voor 23 oktober 2017. Tot slot vraagt zij of zij een aanvraag bijzonder verlof moet indienen. In een reactie diezelfde dag meldt de leidinggevende onder meer dat bij terugkeer zal worden gesproken over hoe het verblijf van klaagster in Curaçao en Nederland formeel moet worden aangemerkt.
Bij e-mail van 18 oktober 2017 meldt klaagster aan haar leidinggevende dat zij medio november bij de specialist terecht kan en vraagt zij of er bezwaar is tegen verlenging van haar verblijf om die reden. De leidinggevende reageert diezelfde dag, stellende in zijn e-mail onder meer: “ik stem hier niet mee in en adviseer je dringend, meer nog: roep je op, z.s.m. naar SXM terug te keren om je werk hier weer op te pakken.”
In een brief van 6 november 2017, met kenmerk 3717/kabinet/6112017, aan klaagster schrijft de Minister van Justitie onder meer dat niet objectief is gebleken dat zij voor dringend noodzakelijke medische hulp en met goedkeuring van SZV, buiten Sint Maarten moet verblijven, dat haar afwezigheid als ernstig plichtsverzuim wordt aangemerkt, dat hij zich bij haar terugkeer zal beraden over een eventueel op te leggen disciplinaire straf en dat haar handelwijze toepassing van het ‘no work, no pay principe’ rechtvaardigt. De Minister meldt voorts dat haar salaris per 5 oktober 2017 diende te worden stopgezet, maar dat haar leidinggevende hem er van wist te overtuigen die stopzetting niet eerder dan 23 oktober 2017 te laten ingaan, zijnde de datum waarop zij waarop zij zou terugkeren, maar die zij naar 12 november 2017 heeft verschoven. Tot slot deelt de Minister mee dat een landsbesluit tot stopzetting van het salaris aan de Gouverneur zal worden aangeboden.
In een eveneens op 6 november 2017 gedateerd schrijven van de Minister aan de Afdeling Loon en Salarissen, met kenmerk 3817/kabinet/6112017, verzoekt de Minister onder toepassing van artikel 24 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) om het salaris van klaagster met ingang van 23 oktober 2017 stop te zetten tot nader bericht.
Per 12 november 2017 ontvangt klaagster weer haar salaris.

4.Standpunten van partijen

Klaagster brengt naar voren dat zij de medische klachten had, daterend van vóór orkaan Irma. Haar vertrek naar Curaçao was mede ingegeven door een gebrek aan medische hulp in Sint Maarten. Zij heeft steeds de SG op de hoogte gehouden via whatsapp-berichten. De SG heeft begrip getoond. Verweerder heeft ten onrechte klaagster niet gehoord alvorens de disciplinaire straf van inhouding van salaris toe te passen. Bovendien ontbreekt een besluit over deze strafoplegging. Door de inhouding van salaris verkeert klaagster in financiële problemen. Ter onderbouwing van haar medische problemen heeft klaagster een aantal stukken overgelegd. Ter zitting heeft zij er op gewezen dat zij thans zal worden verwezen voor behandeling naar de Dominicaanse Republiek, waarmee zij wil benadrukken dat medische hulp noodzakelijk was en niet in Sint Maarten kon worden gevonden.
Verweerder betoogt dat er geen connexiteit bestaat; klaagster heeft immers geen rechtsmiddel ingesteld tegen de stopzetting van haar salaris. Haar bezwaarschrift is gericht tegen de brief van de Minister van 6 november 2017
[het Gerecht begrijpt: met kenmerk 3717/kabinet/6112017]en gaat niet in op de grondslag van de salarisstopzetting, te weten artikel 24 van de LMA. Anders dan klaagster stelt bevat de brief van 6 november 2017 niet een disciplinaire straf. Voor het stopzetten van salaris is niet een besluit vereist. De brief van 6 november 2017 is niet meer dan een ‘declaratoir besluit’ waartegen een rechtsmiddel niet mogelijk is, aldus verweerder. Het volgt imperatief uit artikel 24 van de LMA.
Verweerder stelt voorts dat er geen noodzaak is aangetoond voor het treffen van een spoedvoorziening. Klaagster ontvangt immers sinds 12 november 2017 weer haar salaris. Zij heeft de gestelde schulden niet onderbouwd.
Het salaris van een ambtenaar kan worden stopgezet als een ambtenaar niet op het werk verschijnt. Klaagster is na de orkaan Irma niet eerder dan op 12 november 2017 op het werk verschenen, ondanks een duidelijke dienstopdracht. Er is niet gebleken van een medische noodzaak om naar Nederland af te reizen en daar te blijven. De SG heeft tegen de leidinggevende van klaagster gezegd dat hij nooit toestemming heeft gegeven aan klaagster om naar Curaçao en Nederland te gaan. Klaagster heeft hem en haar leidinggevende voor voldongen feiten geplaatst.

5.Beoordeling

5.1
Artikel 24 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht luidt als volgt:
De ambtenaar ontvangt over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen en opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten geen bezoldiging en aan de bezoldiging eventueel verbonden toelagen en vergoedingen, tenzij hij, na daartoe door het hoofd van dienst in de gelegenheid te zijn gesteld, redenen kan aandragen die zijn verzuim rechtvaardigen.
Uit de formulering van dit artikel blijkt dat indien sprake is van het ‘in strijd met zijn verplichtingen en opzettelijk nalaten dienst te verrichten’, voor verweerder de bevoegdheid ontstaat het salaris van de ambtenaar stop te zetten. Verweerder moet aldus vaststellen of deze feiten (in strijd met verplichtingen opzettelijk nalaten) zich voordoen en zo ja, dan moet verweerder vaststellen of het verzuim is gerechtvaardigd.
Anders dan verweerder (veronder)stelt, vloeit een stopzetting van salaris dan ook niet zonder meer voort uit de wet. Verweerder moet immers beoordelen of de feiten zich voordoen en vervolgens beoordelen of het verzuim is gerechtvaardigd. Die beoordelingen van verweerder kunnen worden getoetst door de ambtenarenrechter.
Anders dan verweerder kennelijk heeft willen betogen met de mededeling dat sprake is van een declaratoir besluit, heeft de beslissing van verweerder om het salaris stop te zetten, wel degelijk een rechtsgevolg: het recht op salaris wordt klaagster immers voor een bepaalde periode ontnomen.
Het bezwaarschrift dat klaagster op 24 november 2017 heeft ingediend, richt zich tegen het besluit van de Minister van 6 november 2017 met kenmerk 3717/kabinet/6112017. Klaagster betoogt hierin gemotiveerd dat stopzetting van haar salaris niet gerechtvaardigd is. De stelling van verweerder in de contra-memorie dat klaagster geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de stopzetting van haar salaris, is dan ook onbegrijpelijk.
Kortom: de brief van de Minister van Justitie van 6 november 2017 met kenmerk 3717/kabinet/6112017 is een besluit voor zover daarin wordt meegedeeld dat en waarom het salaris van klaagster wordt stopgezet, dit besluit heeft een rechtsgevolg en tegen dit besluit staat een rechtsmiddel open.
Een disciplinaire straf is de stopzetting van salaris niet hetgeen reeds blijkt uit de plaatsing van artikel 42 van de LMA, dat niet in het hoofdstuk “Disciplinaire straffen” staat.
5.2
De vraag of klaagster opzettelijk en in strijd met haar verplichtingen heeft nagelaten haar dienst te verrichten, beantwoordt het Gerecht bevestigend en lijkt tussen partijen ook niet in geschil.
Partijen twisten wel over de vraag of klaagster heeft meegedeeld dat zij naar Curaçao en vervolgens naar Nederland zou gaan, of zij dat tijdig heeft gedaan en of zij dat aan de juiste persoon heeft gemeld. Het gaat partijen dan om de communicatie in de periode vanaf orkaan Irma tot aan 11 oktober 2017. Vanaf die dag immers is duidelijk dat er contact is tussen klaagster en haar leidinggevende, per e-mail. Nu bovendien de stopzetting van het salaris als ingangsdatum heeft 23 oktober 2017, is beantwoording van de vragen over de communicatie in de periode tot 11 oktober 2017 niet relevant voor de beoordeling van dit geding. Het Gerecht zal zich daarom daar niet over uitlaten.
Thans is de vraag of klaagster een rechtvaardiging had om in de periode van 23 oktober 2017 tot 12 november 2017 weg te blijven van haar werk. Die rechtvaardiging bestond er niet in de ogen van verweerder, omdat niet is gebleken van een medische noodzaak voor het verblijf van klaagster buiten Sint Maarten. Dat van klaagster werd verwacht terug te keren op 23 oktober 2017 is haar zeer duidelijk te verstaan gegeven.
Het Gerecht schaart zich achter het standpunt van verweerder. Klaagster betwist niet dat zij voorafgaand aan haar vertrek geen toestemming had om wegens medische redenen naar het buitenland af te reizen en uit de stukken die zij heeft overgelegd betreffende haar medische situatie blijkt inderdaad niet van een medische noodzaak tot behandeling buiten Sint Maarten. Klaagster heeft ter zitting uitgelegd waarom zij er voor heeft gekozen om in Nederland te blijven voor de afspraak met een medisch specialist. Zij wijst er op dat dit efficiënter was dan op een later moment wederom naar het buitenland te moeten reizen voor medische behandeling. Deze keuze van klaagster is begrijpelijk. Dat neemt echter niet weg dat het haar eigen keuze was, en dat zij die keuze heeft gemaakt in de wetenschap dat haar leidinggevende haar had opgeroepen direct terug te keren. Die keuze werd bovendien niet gerechtvaardigd door een medische noodzaak. De gevolgen van die keuze, het stopzetten van haar salaris tussen 23 oktober en 12 november 2017, heeft verweerder dan ook voor haar rekening kunnen laten komen.
5.3
Het voorgaande betekent dat het bezwaar van klaagster tegen het in de brief van de Minister aan haar van 6 november 2017 vervatte besluit haar salaris in te houden, geen redelijke kans van slagen heeft. Er is daarom geen aanleiding een voorziening te treffen.

4.De beslissing.

Het Gerecht in eerste aanleg:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 januari 2017.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.