ECLI:NL:OGAACMB:2018:61

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
GAZ CUR201800328
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging en bezwaar in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak gaat het om de klager, een ambtenaar, die door de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening de toegang tot zijn werkplek is ontzegd. De toegangsontzegging, die op 31 juli 2017 werd opgelegd, was gebaseerd op een onderzoek naar de integriteit van de klager, naar aanleiding van informatie van het Ministerie van Financiën. De klager heeft bezwaar gemaakt tegen deze ontzegging, maar het Gerecht in Ambtenarenzaken oordeelt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. De klager heeft zich op 3 januari 2018 gemeld bij het ministerie, maar kreeg te horen dat het onderzoek nog niet was afgerond. De minister heeft de klager in verschillende brieven geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek, maar de klager betwistte de rechtmatigheid van de toegangsontzegging en de communicatie van de minister. Het Gerecht oordeelt dat de minister niet verplicht was om de klager eerder in kennis te stellen van het onderzoek en dat de klager geen belang heeft bij een beoordeling van het bezwaar, omdat de feitelijke toegang tot zijn werkplek inmiddels was belemmerd. De beslissing van het Gerecht is dat het onbevoegd is om kennis te nemen van het bezwaar tegen de brief van 3 januari 2018 en dat het bezwaar tegen de feitelijke belemmering van de toegang tot de werkplek niet-ontvankelijk is. De klager kan binnen dertig dagen hoger beroep aantekenen.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[klager]([klager]),
wonende te Curaçao,
klager,
tegen:
de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening(de minister),
zetelende te Curaçao,
verweerder,
gemachtigde: mr. L.M. Virginia.

1.Procesverloop

1.1
Bij beschikking van 31 juli 2017 is [klager] de toegang tot het kantoor van het Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening (BPD) te Plasa Horacio Hoyer 9, alle andere dienstgebouwen van dit Ministerie en andere dienstlokalen en gebouwen van de overheid voor de duur van drie maanden ontzegd (de toegangsontzegging). Daaraan is ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van onder meer door het Ministerie van Financiën verstrekte informatie een onderzoek wordt ingesteld naar het al dan niet integer handelen van [klager] (het onderzoek). Het onderzoek ziet onder meer op het verzoek van [klager] aan het Ministerie van Financiën om NAf 98.0000,- op zijn privé-bankrekening te storten opdat hij vervolgens 14 medewerkers namens de overheid zou kunnen betalen. Bij brief van 24 oktober 2017 is de duur van de toegangsontzegging verlengd tot en met 31 december 2017.
1.2
Op 3 januari 2018 – de eerst volgende werkdag na het verstrijken van de duur van toegangsontzegging – heeft [klager] zich bij de balie van het Ministerie van BPD gemeld en is hem feitelijk de toegang tot zijn werkplek belet. Aan hem is per brief van die datum medegedeeld dat het onderzoek nog niet is afgerond en dat de minister [klager] binnen dertig dagen zal informeren over de definitieve besluitvorming (brief 1).
1.3
Op 31 januari 2018 heeft [klager] daartegen bezwaar gemaakt.
1.4
Bij onderscheiden brieven van 2 februari 2018 en 16 februari 2018 (brief 2 en 3) heeft de minister [klager] meegedeeld dat hij nog geen rapport naar aanleiding van het onderzoek heeft ontvangen. Daarbij heeft de minister aan [klager] meegedeeld dat hij de afronding van het onderzoek niet langer wil uitstellen en heeft hij [klager] in kennis gesteld van een brief van 11 juli 2017, waarbij het Ministerie van Financiën informatie aan de minister heeft verstrekt (de brief van 11 juli 2017). [klager] is in brief 2 en 3 op de voet van artikel 80 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de brief van 11 juli 2017.
1.5
Bij e-mail van 19 februari 2018 heeft [klager] gereageerd op de brief van 11 juli 2017.
1.6
Op 1 maart 2018 heeft [klager] het bezwaar aangevuld en daarbij tevens bezwaar gemaakt tegen brief 2 en 3.
1.7
De openbare behandeling van het bezwaar heeft ter zitting van het Gerecht op 9 juli 2018 plaatsgevonden. [klager] is verschenen vergezeld door zijn adviseur [adviseur]. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd, vergezeld door L. Johannes, directeur Human Resources & Organisatie bij het Ministerie van BPD.

2.Feiten

2.1
Bij Landsbesluit van 11 april 2017 is [klager], ingaande 23 december 2016 en totdat is voorzien in de opvulling van de vacante functie van Secretaris-Generaal van het Ministerie van BPD (SG BPD), belast met de waarneming van deze functie.
2.2
Bij Landsbesluit van 18 mei 2018 is [klager] per 1 januari 2015 in vaste dienst benoemd in de functie van Jurist-B bij de Uitvoeringsorganisatie Publieke Zaken van het Ministerie van BPD.
2.3
Bij Landsbesluit van 24 mei 2018 is [klager] met ingang van 1 juni 2018 ter beschikking gesteld aan het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP) teneinde algemene juridische ondersteuning te bieden aan het ministerie. [klager] is inmiddels bij het Ministerie van VVRP werkzaam.

3.Beoordeling

Wettelijk kader
3.1
Op grond van artikel 46, eerste lid, van de LMA kan door of namens de betrokken minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
Op grond van artikel 80 wordt, indien schriftelijke klachten de ambtenaar betreffende, bij het bevoegde gezag of het hoofd van dienst inkomen, wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld daarvan kennis te nemen en is hij desgevorderd verplicht, de desbetreffende stukken voor “gezien” te tekenen. Hij is bevoegd zijn oordeel over de inhoud daarvan zowel mondeling als schriftelijk te geven.
Op grond van artikel 86, eerste lid, meldt de ambtenaar een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een inbreuk op de integriteit aan zijn diensthoofd. Op grond van het vierde lid stelt het diensthoofd bij wie de melding wordt gedaan een rapport op waarin worden vermeld het dienstonderdeel en het diensthoofd waarop de melding betrekking heeft, degene die de melding heeft gedaan, de datum van de melding en de feiten, omstandigheden en personen die bij het gemelde vermoeden van de inbreuk op de integriteit een rol spelen.
3.2
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
Brief 1
3.3 [
klager] betoogt dat brief 1 een verkapte schorsing dan wel toegangsontzegging is. Die brief moet volgens [klager] vernietigd worden, omdat de minister geen reden had om hem te schorsen.
3.4
Naar het oordeel van het Gerecht is brief 1 geen voor bezwaar vatbare beschikking of handeling. Gelet op de bewoordingen daarvan bevat deze slechts een mededeling van informatieve aard van de minister waarin hij de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek weergeeft en een termijn vaststelt waarbinnen hij over zal gaan tot definitieve besluitvorming. Daarbij is uitdrukkelijk meegedeeld dat de toegangsontzegging is afgelopen. [klager] wordt in brief 1 niet opnieuw de toegang ontzegd en evenmin wordt hij geschorst. Nu brief 1 niet is gericht op enig rechtsgevolg is het Gerecht onbevoegd om van het daartegen gemaakte bezwaar kennis te nemen.
3.5
Voor zover het bezwaar gericht is tegen de feitelijke toegangsontzegging, omdat [klager] de toegang tot zijn werkplek is belet, wordt overwogen dat hij in zoverre geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bezwaar. Immers, er is pas een processueel belang, indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar met het maken van bezwaar nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor die indiener feitelijke betekenis kan hebben. [klager] kan met het bezwaar niet bereiken dat de feitelijke belemmering tot toegang tot zijn werkplek ongedaan wordt gemaakt. Het bezwaar is in zoverre niet‑ontvankelijk.
Brief 2 en 3
3.6
Brief 2 en 3 zijn volgens [klager] handelingen van de minister strekkende tot een disciplinair onderzoek, terwijl hij tot op heden niet in kennis is gesteld van een klacht over hem als ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 80 van de LMA. De toegangsontzegging was gebaseerd op persberichten en louter vermoedens van integriteitsbreuk, zonder dat daaraan een rapport, als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de LMA ten grondslag is gelegd. Brief 2 en 3 moesten daarom, aldus nog steeds [klager], op grond van de LMA vóór aanvang van het onderzoek aan hem gestuurd worden.
3.7
Uit het besluit van 31 juli 2017 waarbij de toegangsontzegging aan [klager] is gegeven blijkt dat de minister het onderzoek heeft ingesteld onder meer naar aanleiding van aan hem op zijn verzoek door het Ministerie van Financiën bij de brief van 11 juli 2017 verstrekte informatie. Het onderzoek is niet ingesteld naar aanleiding van een melding, als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de LMA, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat de bepalingen van dat artikel zijn geschonden.
3.8
Daargelaten de vraag of de minister al dan niet gehouden was om [klager] in de gelegenheid te stellen om op de brief van 11 juli 2017 te reageren, heeft [klager] bij e-mailbericht van 19 februari 2018 gebruik gemaakt van de aan hem geboden gelegenheid om op die brief te reageren, zodat, zelfs indien dat eerder had kunnen gebeuren, niet is gebleken welk belang van [klager] hierbij is geschaad. Om die reden heeft [klager] geen belang bij een oordeel van het Gerecht met betrekking hiertoe.
3.9
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
verklaartzich
onbevoegdom van het tegen de brief van 3 januari 2018 gemaakte bezwaar kennis te nemen;
verklaarthet bezwaar voor zover dat is gericht tegen de feitelijke belemmering van de toegang tot de werkplek
niet-ontvankelijk;
verklaarthet tegen de onderscheiden brieven van 2 februari 2018 en 16 februari 2018 gemaakte bezwaar
niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.