ECLI:NL:OGAACMB:2018:73

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
GAZ CUR201801916
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorziening bij voorraad inzake loondoorbetaling en benoeming in functie in het kader van ontslagbesluit

In deze zaak heeft verzoeker, een ambtenaar, een verzoek ingediend om een voorziening bij voorraad, waarin hij verzoekt om loondoorbetaling en een verbod tot benoeming van een andere persoon in zijn functie totdat in de bodemzaak is beslist. Verzoeker is op 1 mei 2018 ontslagen via een Landsbesluit, dat op 16 mei 2018 aan hem is uitgereikt. Tegen dit ontslag heeft hij op 7 juni 2018 bezwaar gemaakt. Op 15 juni 2018 heeft hij het verzoek om een voorziening bij voorraad ingediend. De verweerster, de Regering van Curaçao, heeft op 18 juli 2018 een contramemorie ingediend. De openbare behandeling vond plaats op 23 juli 2018.

Het Gerecht heeft beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het verzoek van verzoeker. Het Gerecht oordeelt dat verzoeker door het ontslag geen loon meer ontvangt en dat hij daarom een spoedeisend belang heeft bij een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het ontslag. Het Gerecht heeft vastgesteld dat verzoeker in het verleden betrokken is geweest bij onregelmatigheden en dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het Gerecht concludeert dat het ontslag niet onrechtmatig is en dat verzoeker geen recht heeft op een verbeterkans.

De rechter heeft geoordeeld dat het ontslag eervol dient te zijn, ook al is de vermelding hiervan per abuis niet in het ontslagbesluit opgenomen. Het ontbreken van de term "eervol" leidt niet tot nietigverklaring van het ontslagbesluit. Het verzoek van verzoeker wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Beslissing
op het verzoek om een voorziening bij voorraad van:
[verzoeker],
wonende te Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin,
in het geschil tussen verzoeker en:
de Regering van Curaçao,
verweerster,
gemachtigden: mrs. A.C. van Hoof en P.Ch.M. Tweeboom.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker is bij Landsbesluit van 7 mei 2018 dat op 16 mei 2018 aan hem is uitgereikt conform artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) met ingang van 1 mei 2018 ontslagen (het ontslagbesluit).
1.2.
Verzoeker heeft tegen het ontslagbesluit op 7 juni 2018 bezwaar gemaakt bij dit Gerecht.
1.3.
Op 15 juni 2018 heeft verzoeker een verzoek om een voorziening bij voorraad ingediend waarbij hij het Gerecht verzoekt om verweerster te verbieden een andere persoon te benoemen in zijn functie en zijn loon vanaf 1 mei 2018 door te betalen met behoud van geneeskundige voorziening voor hem en zijn echtgenote totdat in de bodemzaak is beslist.
1.4.
Verweerster heeft op 18 juli 2018 een contramemorie met producties ingediend.
1.5.
De openbare behandeling van het verzoek heeft ter zitting van het Gerecht op 23 juli 2018 plaatsgevonden. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. De minister is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden voornoemd, vergezeld door H. Tromp, werkzaam bij de afdeling Human Resource van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (VVRP).

2.Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 94, eerste lid, eerste zin, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het Gerecht een beslissing bij voorraad verzoeken in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van RAr kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
2.2.
Krachtens vaste jurisprudentie moet onder nadeel worden verstaan een groot of onherstelbaar nadeel dat verzoeker achteraf zal blijken te hebben geleden, indien het bestreden besluit door het Gerecht nietig zal worden verklaard.
2.3.
Doordat verzoeker als gevolg van het ontslag geen loon meer geniet, heeft hij naar het oordeel van het Gerecht een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het ontslag.
2.4.
Bij Landsbesluit van 8 december 2011 is verzoeker per 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Projectleider-B bij het Ministerie van VVRP bij de Sector Infrastructuur en Ruimtelijke Planning, Openbare Werken. Verzoeker was in deze functie verantwoordelijk voor projecten betreffende de aanleg en het onderhoud van openbare wegen. Niet in geschil is dat verzoeker vanaf 2012 tot februari 2013 heeft gefungeerd als teamleider van de afdeling Bedrijfsbureau van de Uitvoeringsorganisatie Openbare Werken en dat hij die werkzaamheden uitvoerde tegelijk met de bij zij functie van projectleider B behorende werkzaamheden. Hij is dus vanaf zijn benoeming niet vrijgesteld van de bij laatstgenoemde functie behorende taken. Als teamleider was hij onder meer verantwoordelijk voor de voor- en nacalculatie van projecten betreffende de aanleg en onderhoud van openbare wegen.
2.5.
Verzoeker voert – kort samengevat – aan dat het ontslag onrechtmatig is, omdat hij geen plichtsverzuim heeft gepleegd.
2.6.
Bij een ongeschiktheidsontslag zal het bevoegde gezag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moeten maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
2.7.
Niet in geschil is dat de Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB) in 2011 is gestart met een onderzoek naar onregelmatigheden bij de Uitvoeringsorganisatie Openbare Werken (UOOW) bij de gunning en uitvoering (vooral het inkoopproces) van projecten betreffende de aanleg en het onderhoud van openbare wegen in de periode vanaf 10 oktober 2010 tot en met maart 2013. De bevindingen van SOAB zijn vastgelegd in een rapport van 26 oktober 2011, een memo van 22 juli 2013 en een rapport van 27 september 2013.
2.8.
Uit dat onderzoek is gebleken dat in een aantal gevallen de (financiële) administratie van projecten waarbij verzoeker als projectleider betrokken was ernstige gebreken vertoonde of geheel ontbrak en zijn verder onregelmatigheden geconstateerd bij aanbestedingen en gunningen van werken en leveranties die onder de verantwoordelijkheid van verzoeker vielen.
2.9.
Vooralsnog staat vast dat SOAB in het kader van dat onderzoek verzoeker en andere betrokkenen uitgebreid heeft geïnterviewd over de te onderzoeken onderwerpen, zodat verzoeker al in de onderzoeksfase de kans heeft gehad om uitleg te geven over zijn handelingen als leider van diverse projecten. Verder heeft hij gebruik gemaakt van de door verweerster aan hem geboden mogelijkheid om op de rapporten te reageren. Verzoeker heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Gelet daarop is het Gerecht voorlopig van oordeel dat het rapport van SOAB ten aanzien van verzoeker op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat de bevindingen van SOAB aan het ontslag van verzoeker ten grondslag mochten worden gelegd.
2.10.
Gelet op de reactie van verzoeker op het ontslagvoornemen behoefde verweerster naar het voorlopig oordeel van het Gerecht niet terug te komen van het oordeel dat uit de bevindingen van SOAB blijkt dat verzoeker zich op een zodanige manier van zijn taken heeft gekweten dat hij zich aan plichtverzuim schuldig heeft gemaakt en er blijk van heeft gegeven niet te beschikken over de mentaliteit die nodig is voor een goede uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden behorende bij de functie van projectleider B. Verzoeker heeft namelijk niet kunnen verantwoorden waarom hij bepaalde beslissingen heeft genomen en waarom bepaalde belangrijke (financiële) documentatie van projecten ontbreekt. Opvalt dat verzoeker er zelf voor gekozen heeft om niet volledige openheid van zaken te geven. Zo heeft hij in het kader van het onderzoek van SOAB verklaard dat hij geen antwoord zal geven op de vraag wie aan bepaalde aannemers opdracht heeft gegeven tot uitvoering van een bepaald project (zie verwijzing naar pagina 16 van het rapport van SOAB van 27 september 2013 op pagina 7 van de contramemorie), zijn er projecten uitgevoerd waarbij structureel opdrachten aan dezelfde aannemers werden verstrekt zonder dat aan de wettelijke verplichting van een (openbare/onderhandse) aanbesteding is voldaan (zie verwijzing naar pagina 17 van het rapport van SOAB van 27 september 2013 op pagina 7 van de contramemorie) en heeft hij niet kunnen verantwoorden waarom alle documentatie met betrekking tot sommige miljoenenprojecten ontbreekt. Verzoeker is er evenmin in geslaagd toe te lichten dat de aan hem verweten gedragingen niet binnen de kaders van zijn taken en verantwoordelijkheden vielen.
2.11.
Voor zover verzoeker heeft beoogd te stellen dat hem ten onrechte geen verbeterkans is gegeven faalt die stelling, omdat een verbeterkans in dit geval niet zinvol moet worden geacht. Immers, verzoeker is in 2003 in verband met zijn betrokkenheid als ambtenaar bij fraude gepleegd in het kader van de uitvoering van een project betreffende de aanleg van een openbare weg door de strafrechter veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand. Gelet op die strafrechtelijke veroordeling was verzoeker een gewaarschuwde man en had het voor hem duidelijk moeten zijn dat hij als ambtenaar zijn taken op een nauwgezette manier moest uitvoeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.
2.12.
Nu hier een ongeschiktheidsontslag op grond van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f van de LMA aan de orde is, volgt uit lid twee van die bepaling dat het ontslag eervol dient te worden verleend. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat per abuis de vermelding “eervol” in het ontslagbesluit niet bij de beslissing is opgenomen, maar dat wel beoogd is verzoeker eervol te ontslaan. Dat laatste blijkt ook uit de overwegingen in het ontslagbesluit (zie laatste gedachtenstreepje bij de overwegingen). Nu het woord “eervol” per abuis niet in de beslissing in het ontslagbesluit is opgenomen, dient dat woord in dat besluit te worden gelezen en leidt het ontbreken daarvan niet tot nietigverklaring daarvan.
2.13.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verzoeker voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.

3.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
wijsthet verzoek
af.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2018 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Zie artikel 94 van de RAr.