ECLI:NL:OGAACMB:2018:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
Cur201800421
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanpassing van werkzaamheden en loondoorbetaling in ambtenarenzaak

In deze zaak heeft verzoeker, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Openbare Scholen in Curaçao, verzocht om aanpassing van zijn werkzaamheden en doorbetaling van zijn loon. Verzoeker heeft gezondheidsklachten die hem belemmeren in zijn functie als docent. Hij stelt dat er toezeggingen zijn gedaan door een voormalig diensthoofd over aanpassing van zijn werkzaamheden, maar deze zijn niet vastgelegd in een formeel besluit. Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft op 4 april 2018 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat verzoeker gehouden was zijn werkzaamheden uit te voeren, aangezien hij zich niet bij Arbo heeft gemeld na zijn arbeidsongeschiktheid. De stopzetting van zijn loon door de Regering wordt als rechtmatig beschouwd, omdat verzoeker ongeoorloofd afwezig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de rechter benadrukt dat verzoeker zich moet melden bij Arbo indien hij niet in staat is om te werken. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Ambtenarenzaken over 2018

uitspraakdatum: 4 april 2018
zaaknummer: GAZ Cur201800421
GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
voorlopige voorziening in de zaak van:
[verzoeker],
wonende in Curaçao,
verzoeker, hierna: [verzoeker],
gemachtigde: mr. K.D. Keizer,
tegen:
DE REGERING VAN CURAÇAO,
zetelende in Curaçao,
verweerster, hierna: de Regering,
gemachtigden: mrs. D. Lunenburg en S.X.T. Hato.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij bezwaarschrift dat op 20 december 2017 ter griffie van het Gerecht is ingediend (genummerd Cur201703264) heeft [verzoeker] bezwaar ingesteld tegen de aan hem gerichte brief van het wnd. diensthoofd van de Dienst Openbare Scholen gedateerd 1 december 2017 (hierna: de bestreden brief). [verzoeker] heeft dat bezwaarschrift op 8 februari 2018 aangevuld en heeft op dezelfde datum een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij het Gerecht, waarbij hij, kort gezegd, om doorbetaling van loon heeft verzocht.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van het Gerecht van 12 maart 2018. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en vergezeld van zijn echtgenote [echtgenote]. Namens de Regering zijn C. De Witt Hamer (juriste bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur, Wetenschap en Sport) verschenen. Partijen hebben op voorhand producties aan het Gerecht verzonden en hebben ter zitting pleitnota’s overgelegd.

2.Feiten

2.1. [
verzoeker] is vanaf 1 augustus 1989 als ambtenaar in dienst van de Dienst Openbare Scholen (hierna: DOS) en is als docent van het vak Natuurkunde werkzaam bij de Gouverneur Laufferschool.
2.2.
Vanaf 2011 kampt [verzoeker] met gezondheidsklachten waardoor hij herhaaldelijk arbeidsongeschikt is verklaard door Arbo Consult (hierna: Arbo). [verzoeker] heeft zich bij ziekte steeds bij Arbo gemeld en kreeg daarbij briefjes (hierna: ao-briefjes) waarop werd vermeld vanaf welke datum tot welke datum hij arbeidsongeschikt werd verklaard. Indien [verzoeker] zich na die periode nog ziek voelde meldde hij zich op de eerstvolgende werkdag weer bij Arbo. [verzoeker] heeft dat steeds tot 2015 gedaan. Op 17 november 2015 heeft [verzoeker] zich gemeld bij Arbo en is hij met ingang van die datum tot 21 november 2015 arbeidsongeschikt verklaard. [verzoeker] is hierna niet meer gaan werken en heeft zich ook niet bij Arbo gemeld.
2.3.
In een brief gedateerd 9 november 2017 van [wnd. diensthoofd], wnd. diensthoofd DOS (hierna: [wnd. diensthoofd]), is, voor zover hier van belang, aan [verzoeker] meegedeeld dat van Arbo is vernomen dat hij tot en met 21 november 2015 arbeidsongeschikt was, maar desondanks daarna niet op het werk is verschenen. Verder heeft [wnd. diensthoofd] aan [verzoeker] meegedeeld: “Na ruim twee jaar van ongeoorloofd verzuim en ondanks herhaalde pogingen onzerzijds om u daarop te wijzen, rest ons niets anders dan, om u op grond van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (A.B. 2010, no.87), artikel 45 lid 1, te ontbieden om met ingang van aanstaande maandag 13 november 2017, uw werkzaamheden te hervatten bij de eerder genoemde school. Volledigheidshalve informeren wij u, dat mocht u zich niet aan bovengenoemde houden, dan zijn wij genoodzaakt om uw salaris aan te houden en een ontslag procedure op te starten .”
2.4. [
verzoeker] is op 13 november en 14 november 2017 gaan werken.
Op 15 november 2017 heeft [verzoeker] zich halverwege de schooldag ziek gemeld en is hij op dezelfde dag naar zijn huisarts, longarts en KNO-arts gegaan. Op 16 november 2017 heeft [verzoeker] zich gemeld bij Arbo. De Arbo-arts heeft hem ingaande 15 november 2017 arbeidsongeschikt verklaard en op het ao-briefje vermeld dat hij zich op 22 november 2017 weer bij Arbo diende te melden.
2.5.
Op 22 november 2017 heeft [verzoeker] zich weer gemeld bij Arbo. De Arbo-arts heeft op het ao-briefje een kruis geplaats achter de zinnen “Werknemer is volledig arbeidsongeschikt ingaande” en “werknemer is volledig arbeidsgeschikt met ingang van” en heeft als opmerking genoteerd: “Betrokkene is volledig inzetbaar voor de hem eerder aangeboden 2 passende functies”.
2.6.
Op 29 november 2017 heeft C. Kemperman van het door [verzoeker] ingeschakelde adviesbureau Kemperman Consultancy & Mediation, voor zover thans van belang, het volgende gemaild aan [wnd. diensthoofd] : “Tijdens het gesprek op vrijdag 10 November jl (in aanwezigheid van [G] en mw. [Z]) heeft u, mw. [wnd. diensthoofd] , bevestigd dat u het advies van de ARBO (in geval client ziek zou uitvallen in Eigen Werk) zou opvolgen. Ik verzoek u uw woord na te komen. Het verslag van het gesprek over de functie van toetsenbankfunctionaris en de uitwerkingen van client heb ik voor u bijgevoegd. Wilt u uitvoering geven aan de aangeboden Passende arbeid?”
2.7.
Bij brieven van 29 november 2017, 4 december 2017 en 5 december 2018 heeft [verzoeker] aan DOS verzocht om, kort gezegd, nakoming van de toezegging die aan hem zou zijn gedaan inhoudende dat hij, gelet op zijn gezondheidstoestand, met een passende functie zou worden belast.
2.8.
Bij brief van 1 december 2017 heeft [wnd. diensthoofd] , onder meer het volgende aan [verzoeker] meegedeeld: “Conform het advies van de Arbo Consult d.d. 22 november 2017, bent u per die datum volledig inzetbaar. Ondanks dit laatste bent u tot heden, zonder geldige redenen, niet op uw werkplek verschenen.
Naar aanleiding van het bovenstaande wordt u wederom gesommeerd om onmiddellijk uw werkzaamheden te hervatten bij de bovengenoemde school. Tevens worden de dagen dat u zonder enige reden afwezig was, aangemerkt als ongeoorloofd verzuim en dient ten gevolge de onwettig afwezige dagen van uw bezoldiging worden ingehouden. Indien u hieraan geen gevolgen geeft, zal onmiddellijk maatregelen tegen u worden getroffen.”
2.9. [
verzoeker] heeft zich ondanks deze brief niet op het werk gemeld.
2.10.
De Regering heeft de uitbetaling van loon aan [verzoeker] vanaf eind december 2017 stopgezet. Ook hierna is [verzoeker] niet gaan werken.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de RAR geldt dat in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, deze bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het Gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad kan vragen. Met inachtneming van de eisen van het openbaar belang doet de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak.
3.2.
Het standpunt van [verzoeker] komt, kort gezegd, op het volgende neer. [verzoeker] heeft vanaf 2011 gezondheidsklachten bestaande uit o.a. heesheid, niesbuien en draaierigheid en is onder behandeling van een longarts en een KNO-arts. [verzoeker] vermoedt dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt door blootstelling aan chemische stoffen die in potten zaten die jarenlang in een kast in het klaslokaal waar hij les gaf zijn hebben gestaan. Zijn gezondheidsklachten maken het lesgeven bijna onmogelijk, vooral als hij dat in hetzelfde klaslokaal moet doen waarin de chemische stoffen die zijn gezondheidsklachten hebben veroorzaakt jaren zijn opgeslagen. Daarom heeft hij aangedrongen op het mogen uitvoeren van aangepaste werkzaamheden. Dat laatste heeft hij tijdelijk ook mogen doen. Hij wil echter dat zijn werkzaamheden structureel worden aangepast. Daarom heeft [verzoeker] de heer [voormalig diensthoofd], voormalig diensthoofd van DOS, verzocht en is, zoals uit het e-mailbericht van 25 augustus 2016 blijkt, aan hem toegezegd dat [voormalig diensthoofd] samen met hem naar Arbo zou gaan om te spreken over aanpassingen van zijn werkzaamheden, aldus nog steeds [verzoeker]. Met deze procedure beoogt [verzoeker] te bewerkstelligen dat de Regering zijn loon doorbetaalt vanaf de stopzetting hiervan totdat het Gerecht op het bezwaar tegen het ontslagbesluit heeft beslist.
3.3.
De Regering heeft verweer gevoerd. Op dat verweer wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.
3.4.
Daargelaten of al dan niet toezeggingen aan [verzoeker] zijn gedaan dat hij met andere werkzaamheden zou worden belast en of in een andere functie zou worden geplaatst, staat vooralsnog vast dat dat niet is vastgelegd in een besluit van het bevoegd gezag. Reeds om die reden was [verzoeker] gehouden de werkzaamheden behorende bij zijn functie van docent uit te voeren. Indien [verzoeker] vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was om te werken, dan had hij zich bij Arbo moeten melden, zoals hij ook vanaf 2011 tot en met november 2015 heeft gedaan. Gelet op dat laatste kan niet worden aangenomen dat [verzoeker] niet wist dat hij zich bij ziekte bij de Arbo diende te melden. Dat [verzoeker] daar verplicht toe was, had voor hem in ieder geval door de brief van het wnd. diensthoofd van DOS van 9 november 2017 duidelijk moeten zijn. Zelfs indien in het verleden door een voormalig diensthoofd van DOS aan [verzoeker] zou zijn toegezegd dat hij zich niet meer bij Arbo hoefde te melden, had [verzoeker] in het licht van evengenoemde brief moeten begrijpen dat dat niet meer gold.
3.5.
Overigens geldt het volgende. Dat het voormalige diensthoofd van DOS, [voormalig diensthoofd], [verzoeker] bij e-mailbericht van donderdag 25 augustus 2016 heeft vrijgesteld van de verplichting om zich bij Arbo te melden, zoals door [verzoeker] is gesteld ter zitting, blijkt, los van de vraag of [voormalig diensthoofd] daartoe bevoegd was, niet uit bedoelde e-mail (productie 2 van de Regering). In dat e-mailbericht heeft [voormalig diensthoofd] immers vermeld: “Si akaso sr. Cabenda no konfirma nos sita, mi ke pidi mener pa raporta djaluna awor mainta na DOS.” [voormalig diensthoofd] heeft [verzoeker] dus juist verzocht om zich op maandag bij DOS te melden, indien het niet zou lukken om op dezelfde dag, donderdag 25 augustus 2016, of de dag daarna een bespreking te houden met Arbo.
3.6.
Kortom, door ondanks de brieven van 9 november 2017 en 1 december 2017 niet op het werk te verschijnen en zich niet te melden bij Arbo is [verzoeker] ongeoorloofd afwezig geweest. Voor zover [verzoeker] heeft willen betogen dat hij gelet op de opmerking van de Arbo-arts op het ao-briefje van 22 november 2017 dat hij volledig inzetbaar was “voor de hem eerder aangeboden 2 passende functies” erop had mogen vertrouwen dat hij niet hoefde te gaan werken zolang hij niet met aangepaste werkzaamheden zou worden belast, faalt dat betoog reeds omdat hij zich had dienen te realiseren dat de Arbo-arts niet het bevoegd gezag is en dus niet bevoegd is om dergelijke beslissingen te nemen. Zelfs indien [verzoeker] dat niet besefte, had hij gelet op de brief van 1 december 2017 dienen te begrijpen dat hij op het werk moest verschijnen indien hij niet arbeidsongeschikt was verklaard door Arbo.
3.7.
Gelet op het voorgaande zal het Gerecht in de bezwaarprocedure waarschijnlijk niet tot het oordeel komen dat de Regering ten onrechte het loon van [verzoeker] heeft stopgezet.
3.8.
Onder deze omstandigheden behoeft hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking.
3.9.
Overigens verstaat het Gerecht dat de Regering het loon van [verzoeker] zal doorbetalen met ingang van de dag waarop [verzoeker] de bij zijn functie behorende werkzaamheden of andere door het bevoegd gezag aan hem opgedragen werkzaamheden zal uitvoeren, althans door Arbo arbeidsongeschikt zal worden verklaard om de bij zijn functie behorende werkzaamheden uit te voeren.
3.10.
De door [verzoeker] verzochte proceskostenveroordeling kan gelet op het voorgaande niet worden toegewezen.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het
openbaar uitgesproken op 4 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open (zie artikel 94 van de RAR)