ECLI:NL:OGAACMB:2019:10

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201804428
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van ontslagbesluit van ambtenaar wegens verlopen aanstelling en gebrek aan gerechtvaardigd vertrouwen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 28 februari 2019 uitspraak gedaan over het ontslag van klager, die door de Regering van Curaçao was ontslagen op grond van artikel 103 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA). Klager had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, dat inging op 15 augustus 2018, en stelde dat hij ondanks het ontbreken van een benoemingsbesluit na 3 maart 2014 toch als ambtenaar was aangesteld. Het Gerecht oordeelde dat de aanstelling van klager op 3 maart 2014 was verlopen en dat er geen nieuwe aanstelling was ontstaan. Hierdoor was klager geen ambtenaar meer en was er geen grond voor het ontslagbesluit. Het Gerecht verklaarde het ontslagbesluit nietig en oordeelde dat de Regering van Curaçao de proceskosten van klager moest vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een geldig aanstellingsbesluit voor ambtenaren en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor ontslagprocedures.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klager],

wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. W.E. Fortin, advocaat,
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. L.S. Davelaar, advocaat.

Procesverloop

Bij landsbesluit van 16 juli 2018, door klager ontvangen op 22 oktober 2018, heeft verweerster klager met ingang van 15 augustus 2018 op grond van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) ontslagen (het ontslagbesluit).
Op 4 november 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Op 23 januari 2019 heeft klager een aanvullende productie overgelegd.
De openbare behandeling van het bezwaar heeft op 4 februari 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door mr. G.E.B. Gorsira, jurist bij de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Overwegingen

De bevoegdheid van het Gerecht
1.1
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr) is, voor zover hier relevant, ambtenaar in de zin van deze landsverordening en de daarop berustende landsbesluiten en beschikkingen hij, die door het bevoegde gezag is benoemd of aangesteld in openbare dienst om in het Land Curaçao werkzaam te zijn. Op grond van het vierde lid zijn in deze landsverordening onder ambtenaren gewezen ambtenaren begrepen, tenzij het tegendeel blijkt.
Op grond van artikel 35, eerste lid, kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgende door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden, waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
1.2
Op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de LMA wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder ‘het bevoegde gezag’ verstaan: de Regering van het Land Curaçao.
2. Al uit het feit dat verweerster het ontslagbesluit heeft genomen volgt dat zij er kennelijk vanuit gaat dat klager ambtenaar is in de zin van de hierboven genoemde bepalingen. Anders had zij klager niet hoeven te ontslaan. Reeds omdat dit bezwaar gericht is tegen een door verweerster geslagen landsbesluit strekkende tot ontslag van klager uit ’s Landsdienst is het Gerecht ingevolge artikel 35 van de RAr bevoegd om van dit bezwaar kennis te nemen. Het verweer dat het Gerecht niet bevoegd is om kennis te nemen van dit bezwaar slaagt dan ook niet.
Het ontslagbesluit
3. Het Gerecht stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (vgl. ECLI:NL:ORBAACM:2017:8) bij het ontbreken van een op grond van de LMA daartoe vereist aanstellingsbesluit slechts onder bijzondere omstandigheden toch een aanstelling als ambtenaar tot stand kan worden geacht te zijn gekomen. Daarvoor dient betrokkene in ieder geval aannemelijk te maken dat het evident de bedoeling was van het bevoegde gezag om de aanstelling tot stand te brengen of dat hij heeft mogen begrijpen dat zijn aanstelling feitelijk had plaatsgevonden.
4. Verweerster heeft klager bij landsbesluit van 18 juli 2012 met ingang van 1 augustus 2012 tot 3 maart 2014 aangesteld als ambtenaar en voor de duur van die aanstelling ter beschikking gesteld aan de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied, steunpunt Curaçao (de Kustwacht). Bij landsbesluit van 19 september 2014 heeft verweerster klager in verband met het einde van zijn aanstelling wegens het bereiken van het 30e levensjaar een overbruggingsuitkering ten bedrage van 80% van zijn loon toegekend, die in april, mei en juni 2014 aan klager is uitbetaald. In de periode vanaf 1 juli 2014 tot 15 augustus 2018 heeft verweerster het volledige loon van klager aan hem uitbetaald. Enig landsbesluit strekkende tot verlenging van de aanstelling van klager als ambtenaar of verlenging van zijn terbeschikkingstelling aan de Kustwacht is uitgebleven.
5. Klager stelt dat hij, ondanks het ontbreken van een benoemingsbesluit voor de periode na 3 maart 2014, toch als ambtenaar is aangesteld en heeft ter onderbouwing daarvan een besluit van 27 augustus 2014 van de Raad van Ministers (de RvM) overgelegd waarin is vermeld:
“(…) Akkoord conform het voorstel van de Minister van Justitie tot handhaving van de kustwacht personeel en kaderleden van de Curaçaose militie met dien verstande dat het e.e.a. wordt ingepast in de vastgestelde instroomplanning van het Ministerie van Justitie en e.e.a. ook budgettair is afgedekt. Aan de Minister van Justitie voor het nodige. (…)”. Klager meent dat uit dat besluit blijkt dat de RvM akkoord is gegaan met het voorstel van de minister van Justitie om de aanstelling als ambtenaar van kustwachtmedewerkers ook na het bereiken van hun 30e levensjaar te verlengen en dat hij op grond daarvan mocht aannemen dat zijn aanstelling als ambtenaar is, althans zou worden verlengd.
6. Daargelaten dat voormeld besluit van de RvM niet specifiek op klager betrekking heeft, is het ook niet door het bevoegde gezag genomen, zodat geen sprake kan zijn van een bij het bevoegde gezag levende bedoeling om de aanstelling van klager als ambtenaar te laten voortduren na 3 maart 2014. Dat geldt temeer nu klager vanaf 23 december 2013 de toegang tot zijn werkplek was ontzegd in verband met een strafrechtelijk onderzoek dat tegen hem is ingesteld. Hoewel klager niet strafrechtelijk is veroordeeld, heeft verweerster een disciplinair onderzoek ingesteld om vast te stellen of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Naar aanleiding daarvan heeft verweerster bij brief van 31 maart 2016 aan klager meegedeeld voornemens te zijn om zijn terbeschikkingstelling aan de Kustwacht te beëindigen en hem te ontslaan als ambtenaar. Ook daardoor had het voor klager duidelijk moeten zijn dat zijn aanstelling niet zonder meer is of zou worden verlengd. Dat verweerster (een gedeelte van) het loon van klager na het verlopen van zijn aanstelling op 3 maart 2014 onverplicht heeft doorbetaald tot 15 augustus 2018, leidt in het licht van het voorgaande niet tot een ander oordeel.
7. Doordat de aanstelling van klager op 3 maart 2014 is verlopen zonder dat een nieuwe aanstelling is ontstaan, was klager met ingang van die datum geen ambtenaar meer. Gelet daarop bestond geen grond voor het nemen van een besluit strekkende tot ontslag van klager uit ’s Landsdienst. Om die reden zal het Gerecht het ontslagbesluit nietig verklaren.
8. In het voorgaande ziet het Gerecht aanleiding om verweerster te veroordelen in de door klager gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700,-).

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • verklaarthet ontslagbesluit
    nietig;
  • bepaaltdat verweerster ten laste van de Landskas aan klager een bedrag van NAf 1.400,- dient te betalen als vergoeding voor de door hem gemaakte proceskosten.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.