ECLI:NL:OGAACMB:2019:100

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
AUA201902704
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een vreemdeling zonder geldige verblijfstitel en de gevolgen van een asielverzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 2 september 2019 uitspraak gedaan over het verzoek van een Venezolaanse vreemdeling die zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft. De vreemdeling had op 19 maart 2019 een asielverzoek ingediend, maar dit leidde niet tot schorsing van het uitzettingsbevel dat op 3 augustus 2019 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie was afgegeven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vreemdeling op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kon worden uitgezet, omdat hij sinds 22 juni 2011 niet in het bezit was van een geldige verblijfstitel. De indiening van het asielverzoek op zich vormde geen reden om het uitzettingsbevel te schorsen, aangezien de beslissing op het asielverzoek nog niet was genomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor schorsing van het bevel en wees het verzoek van de vreemdeling af.

Uitspraak

Uitspraak van 2 september 2019
Lar nr. AUA201902704

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: ing. L.A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M. Jansen (DWJZ) en J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 3 augustus 2019 (bestreden beschikking) heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Daartegen heeft verzoeker op 13 augustus 2019 bezwaar gemaakt.
Op 13 augustus 2019 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 26 augustus 2019. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
2.1
Verzoeker is op 22 mei 2011 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van dertig dagen.
2.2
Verzoeker heeft op 19 maart 2019 een asielaanvraag ingediend.
2.3
Op 3 augustus 2019 is verzoeker door het Korps Politie Aruba (KPA) aangehouden en overgedragen aan de afdeling Vreemdelingentoezicht.
2.4
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder heeft aan het bevel tot uitzetting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker:
- sinds 22 juni 2011 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel;
- niet staat ingeschreven in de registers;
Bovendien behoeft zijn illegale verblijf op Aruba niet te worden gedoogd. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat hij het verzoek van verzoeker van 19 maart 2019 heeft aangemerkt als een zogenoemde intentieverklaring, maar dat hij daar op dat moment daaraan geen gevolg aan heeft gegeven, aangezien verzoeker geen contactgegevens op dat verzoek had vermeld. De intentieverklaring is inmiddels omgezet in een officiële asielaanvraag. Verzoeker is reeds gehoord. De beslissing op de asielaanvraag volgt zeer snel. Zolang niet op dat verzoek is beslist, zal verzoeker niet worden uitgezet.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van de bestreden beschikking totdat op het bezwaar is beslist. Daaraan legt verzoeker ten grondslag dat hij een asielaanvraag heeft ingediend, waarop nog niet is beslist. Voorts heeft verweerder de aan verzoeker gegeven vertrektermijn niet gemotiveerd.
Beoordeling
4 Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Vast staat dat verzoeker sinds 22 juni 2011 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu bevoegd is verzoeker uit te zetten.
6. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu, dient verweerder de termijn waarbinnen de vreemdeling Aruba dient te verlaten (vertrektermijn) in het uitzettingsbevelschrift te bepalen. Deze bepaling strekt ter bescherming van de vreemdeling. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder met de onder 2.3 opgenomen passage kennelijk beoogt de vertrektermijn op nul dagen te stellen. De wettekst staat dit toe. Alhoewel de tekst van de vertrektermijn onvoldoende duidelijk is geformuleerd, leidt dit op zichzelf niet tot toewijzing van het verzoek nu dit gebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld. Verder heeft verweerder, anders dan verzoeker betoogt, de vertrektermijn van nul dagen gemotiveerd, onder verwijzing naar de punten 6 en 7 in het bevelschrift.
7. Verzoeker heeft op 19 maart 2019 een asielverzoek ingediend. Uit het vluchtelingenrechtelijke verbod op refoulement, dat inhoudt dat een persoon niet teruggezonden mag worden naar een land waar hij of zij vervolging vreest, volgt dat de asielzoeker niet mag worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst tot op zijn verzoek is beslist. Dit moet gezien worden als een tijdelijke uitzettingsbelemmering. Indien het asielverzoek is afgewezen, kan het bevel tot uitzetting alsnog worden uitgevoerd. De indiening van het asielverzoek leidt op zichzelf niet tot onrechtmatigheid van het bevel en vormt daarom geen reden tot schorsing van het bevel. Bovendien heeft verweerder desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat verzoeker reeds is gehoord en dat er op zeer korte termijn een beslissing op de asielaanvraag zal volgen.
8. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2019 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.