ECLI:NL:OGAACMB:2019:136

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
CUR20170330
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming en rechtspositie van ambtenaar in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 13 december 2019 uitspraak gedaan over de rechtspositie van klaagster, die in 2010 benoemd was als Financieel medewerker-C. Klaagster had verzocht om haar rechtspositie te herzien en benoemd te worden in de functie van Hoofd Interne Ondersteuning bij de Veterinaire Dienst, maar dit verzoek werd afgewezen door de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. De minister stelde dat het advies van Personeelszaken niet door het Bestuurscollege was geformaliseerd, waardoor er geen rechtsgeldige benoeming was.

Het Gerecht oordeelde dat het Bestuurscollege, als bevoegde gezag, de enige instantie is die beslissingen kan nemen over de rechtspositie van ambtenaren. De minister was niet bevoegd om het bestreden besluit te nemen, waardoor het bezwaar van klaagster gegrond werd verklaard. Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Dit betekent dat de situatie van klaagster niet verandert, ondanks de vernietiging van het besluit.

De uitspraak benadrukt het belang van formele procedures bij benoemingen en de rol van het Bestuurscollege in het ambtenarenrecht. Klaagster had geen rechten kunnen ontlenen aan de instemming van het Bestuurscollege, omdat deze niet formeel was geformaliseerd. De zaak illustreert de complexiteit van ambtenarenrecht en de noodzaak voor duidelijke besluitvorming door bevoegde instanties.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. M.M. Bloem, advocaat,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. Z.V.I. Isenia, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij beslissing van 30 maart 2017 heeft de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (de minister) het verzoek van klaagster om haar rechtspositie per 9 oktober 2010 te herzien afgewezen (het bestreden besluit).
Daartegen heeft klaagster bezwaar gemaakt.
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 7 oktober 2019. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Klaagster is bij landsbesluit van 7 juni 2012 per 10 oktober 2010 benoemd in de functie van Financieel medewerker-C bij het Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening. Op 1 juli 2014 heeft klaagster verweerster verzocht om haar rechtspositie te herzien en haar conform de beslissing van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (BC) per 9 oktober 2010 te benoemen in de functie van Hoofd Interne Ondersteuning bij de Veterinaire Dienst (de functie) met inschaling in schaal 8 en vervolgens in schaal 9 (het verzoek).
Bij uitspraak van 19 augustus 2016 heeft het Gerecht verweerster opgedragen om een beslissing te nemen op het verzoek.
Bij het bestreden besluit heeft de minister een beslissing genomen op het verzoek.
2. De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat het advies van Personeelszaken van het Centraal Bureau Eilandgebied Curaçao van 1 september 2010 (het advies) niet door het Bestuurscollege (BC) is geformaliseerd waardoor geen sprake was van een rechtsgeldige benoeming in de functie met bezoldigingsschaal 8, trede 2.
3. Het Gerecht stelt, met verwijzing naar de uitspraak van 25 januari 2018 van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, ECLI:NL:ORBAACM:2018:5, ambtshalve vast dat verweerster op grond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA) het bevoegde gezag is over ambtenaren en dat alleen zij inhoudelijke beslissingen kan nemen over hun rechtspositie, voor zover bij landsverordening niet uitdrukkelijk een bevoegdheid ter zake aan een ander bestuursorgaan is toegekend.
3.1
De omstandigheid dat verweerster, het bevoegde gezag, op voordracht van een minister een landsbesluit slaat doet er niet aan af dat de inhoudelijke beslissing zoals hier aan orde, namelijk een afwijzing om de rechtspositie van klaagster te herzien, alleen door verweerster bevoegdelijk kan worden genomen. De minister was dan ook niet bevoegd om het bestreden besluit te nemen. Het bezwaar is daarom gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
4. Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van de minister eveneens door verweerster is gemachtigd haar in deze zaak te vertegenwoordigen en dat verweerster de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor haar rekening wil nemen. Dit heeft zij ook ter zitting verklaard. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek geheeld, zodat het Gerecht in het navolgende zal bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5. Op grond artikel 9, zesde lid, van de Eilandsverordening Sociaal Statuut Land Curaçao worden de lopende individuele aanspraken met betrekking tot opleiding, vorming en training welke door middel van een besluit zijn vastgesteld gerespecteerd. Op grond van het zevende lid worden voordat het aanbod wordt gedaan, alle rechtspositionele aangelegenheden van het personeelslid door het Land der Nederlandse Antillen of Eilandgebied Curaçao afgehandeld. Op grond van het achtste lid neemt het Land Curaçao de verplichtingen voor afhandeling op een later tijdstip over indien de uitvoering van het zevende lid niet mogelijk blijkt.
6. Klaagster stelt dat sprake is van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het BC conform het daartoe strekkend advies heeft ingestemd met haar benoeming in de functie en zij daarna de functie gedurende enige tijd ook feitelijk heeft vervuld. Verweerster was op grond van artikel 9, achtste lid in samenhang met het zevende lid, van de Eilandsverordening Sociaal Statuut Land Curaçao verplicht om haar rechtspositionele aangelegenheid af te handelen, aldus klaagster.
7. Het Gerecht stelt vast dat het BC conform het advies dat tot benoeming van klaagster strekte heeft ingestemd met haar benoeming in de functie, maar dit verder formeel niet heeft afgerond. Die instemming geldt als een intern besluit van het BC dat nog geformaliseerd had moeten worden in een aan klaagster gericht besluit. De Raad van Ministers van het Land Curaçao heeft dat besluit niet overgenomen, zodat klaagster daaraan geen rechten kan ontlenen. Dat klaagster voor een korte periode de functie heeft vervuld, maakt dit niet anders. Zij is immers niet formeel benoemd in de functie. Voor zover klaagster meent dat zij op grond van artikel 9, zesde lid, van de Eilandsverordening Sociaal Statuut Land Curaçao een individuele aanspraak heeft die door verweerster geformaliseerd dient te worden, overweegt het Gerecht dat op grond van die bepaling slechts individuele aanspraken met betrekking tot opleiding, vorming en training welke door middel van een besluit zijn vastgesteld gerespecteerd dienen te worden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit kunnen dus in stand blijven.
8. Gelet op het voorgaande ziet het Gerecht geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
  • verklaarthet bezwaar
    gegrond;
  • vernietigthet bestreden besluit;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.