ECLI:NL:OGAACMB:2019:20

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
GAZ CUR201802419
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, een politieambtenaar, tegen zijn disciplinaire ontslag. Klager was sinds 2004 in dienst van het Korps Politie Curaçao en had in 2016 samen met een collega een proces-verbaal ondertekend dat onjuiste informatie bevatte. Dit leidde tot een strafrechtelijk onderzoek, waarbij klager werd verdacht van meineed en valsheid in geschrifte. Klager werd op 17 november 2017 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao veroordeeld voor deze feiten. De Regering van Curaçao verleende klager op 22 mei 2018 disciplinair ontslag, wat klager aanvocht. Het Gerecht oordeelde dat klager zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door een proces-verbaal te ondertekenen waarvan hij wist dat het onjuist was. Het Gerecht concludeerde dat het ontslag gerechtvaardigd was, ondanks het verweer van klager dat de termijn voor het opleggen van de disciplinaire straf was overschreden. Het Gerecht verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde het ontslag.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO
Uitspraak
in de zaak van:
[klager],
wonende in Curaçao,
klager,
gemachtigde: mr. B.L. Lie-Atjam, advocaat,
tegen:
de Regering van Curaçao,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

1.Procesverloop

1.1
Bij landsbesluit van 22 mei 2018, door klager ontvangen op 28 juni 2018, (het ontslagbesluit) heeft verweerster disciplinair ontslag verleend aan klager ingaande 1 juli 2018 met toepassing van artikel 102, eerste lid, onder i en artikel 106, eerste lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (het Rechtspositiebesluit).
1.2
Op 24 juli 2018 heeft klager daartegen bezwaar gemaakt bij dit Gerecht.
1.3
Verweerster heeft een contramemorie ingediend.
1.4.
De openbare behandeling van het bezwaar heeft op 25 maart 2019 plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde voornoemd.

2.Feiten

2.1
Klager was vanaf 2004 in dienst van het Korps Politie Curaçao (het KPC) en vervulde met ingang van 1 december 2013 de functie van Medewerker Speciale Taken.
2.2
Op 10 oktober 2016 is klager met de collega met wie hij nachtdienst had, [naam collega] ([collega]), meegegaan naar een bar en hebben zij daar een Venezolaanse dame opgehaald en naar een familielid van haar gebracht.
2.3 [
collega] heeft van het gebeurde op 10 oktober 2016 op 13 oktober 2016 een proces-verbaal opgemaakt (het pv van 13 oktober 2016), dat ook door klager is ondertekend.
2.4
Doordat het vermoeden is ontstaan dat het pv van 13 oktober 2016 onjuiste informatie bevatte, is een strafrechtelijk onderzoek gestart waarbij klager en [collega] als verdachte zijn aangemerkt. In verband daarmee is klager op 18 november 2016 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van meineed en valsheid in geschrifte.
2.5
Op 20 november 2016 werd klager op vrije voeten gesteld en heeft de Korpschef hem bij brief van dezelfde datum de toegang tot alle dienstlokaliteiten van het KPC ontzegd. In een andere brief van dezelfde datum heeft de Korpschef aan klager meegedeeld dat naast het strafrechtelijke onderzoek ook een disciplinair onderzoek is ingesteld om te onderzoeken of klager zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
2.6
De minister van Justitie heeft klager bij brief van 12 juli 2017 in verband met de lopende strafrechtelijke en disciplinaire onderzoeken buiten functie gesteld.
2.7
Bij vonnis van 17 november 2017 is klager door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van meineed en het medeplegen van valsheid in geschrifte.
2.8
Bij brief van 28 november 2017, die op 26 januari 2018 aan klager is uitgereikt, heeft verweerster het voornemen om klager disciplinair te ontslaan aan hem bekend gemaakt. Klager heeft daartegen verweer gevoerd.
2.9
Op 23 juni 2018 is het ontslagbesluit aan klager uitgereikt. Daarin is onder meer overwogen:
“(…)
dat uit het onderzoek is gebleken dat betrokkene had meegewerkt met zijn collega [collega], bij het opnemen van valse passages in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal, teneinde de corrupte handeling van de vader van [vader van collega] en de illegale status van twee (2) vrouwen te verdoezelen en bedoeld procesverbaal mede had ondertekend;
dat betrokkene bovendien ook in strijd heeft gehandeld met zijn plicht en werkinstructies en eveneens behulpzaam was geweest bij het weghalen van een illegale vrouw uit een bordeel om haar elders naar toe te brengen;
dat betrokkene voorts genoemde verrichtingen noch aan de Gezamenlijke Meldkamer noch aan zijn directe leidinggevende had gemeld, evenmin had betrokkene als oudste van de patrouille, die uiteindelijk eindverantwoordelijk was, deze verrichting in het Actpol-systeem gemuteerd;
(…)
dat bij vonnis d.d. 17 november 2017 (Parketnummer 500.00519/16), van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, het Gerecht de aan betrokkene tenlasteglegde feiten van medeplegen van meineed en medeplegen van valsheid in geschrifte bewezen heeft verklaard en voor deze feiten strafbaar heeft verklaard;
(…)
dat betrokkene door zijn handelwijze en gedraging, zoals hieroven aangehaald, blijk heeft gegeven niet over de juiste mentaliteit te beschikken en ten gevolge hiervan ongeschikt dient te worden geacht voor de verdere uitoefening van de functie van ambtenaar van politie, waardoor hij niet in ’s Landsdienst kan worden gehandhaafd;
(…)
dat in verband met bovengenoemde gedragingen, kan worden gesteld dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan een of meerdere ernstige plichtsverzuim opleverende gedraging als bedoeld in artikel 76, eerste en vierde lid, juncto artikel 1010, derde lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie nederlandse Antillen 2000 (P.B. 2000, no. 80);
(…)”
2.1
Bij vonnis van 18 oktober 2018 heeft het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (het Hof) klager veroordeeld voor het medeplegen van in een geval waarin een wettelijk voorschrift aan een verklaring onder ede rechtsgevolgen verbindt, schriftelijk, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen en het medeplegen van valsheid in geschrifte. Het Hof heeft een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar en ontzetting uit het ambt van politieambtenaar voor de duur van drie jaar aan klager opgelegd. De Hoge Raad heeft nog geen uitspraak gedaan in het door klager tegen die veroordeling ingestelde beroep in cassatie.

3.Overwegingen

3.1
Op grond van artikel 101, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit kan de ambtenaar van politie die zijn ambtelijke verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het derde lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Op grond van het vierde lid sluit een strafrechtelijke vervolging wegens een feit dat mede plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens dat feit niet uit.
Op grond van artikel 102, eerste lid, onder i, is, voor zover hier relevant, ontslag een van de disciplinaire straffen die aan een ambtenaar van politie kan worden opgelegd.
3.2.1
Klager heeft ter zitting gesteld dat het Rechtspositiebesluit ter uitvoering van artikel 16 van de Politieregeling 1999 strekt en dat omdat laatstgenoemde regeling in verband met de plaatsing daarvan op de negatieve lijst niet van kracht is ook het Rechtspositiebesluit dat lot deelt en dus evenmin van kracht is.
3.2.2
Klager heeft voorafgaand aan de zitting voldoende tijd gehad om deze stelling naar voren te brengen. Door verweerster daar pas ter zitting mee te overvallen, heeft klager geen rekening gehouden met het belang van verweerster om in de gelegenheid te worden gesteld om haar verweer voor te bereiden en heeft klager in strijd met de regels van een goede procesorde gehandeld. Het Gerecht zal deze stelling van klager dan ook passeren.
3.3
Voor zover klager ter zitting een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel, geldt het voorgaande onverkort ten aanzien daarvan. Het Gerecht zal dus ook dat beroep passeren.
3.4.1
In het ambtenarentuchtrecht gaat het niet om strafbare feiten, maar om deugdelijk vastgestelde gegevens en overtuiging ten aanzien van plichtsverzuim (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1835). De te beantwoorden vraag is hier dan ook niet of kan worden aangenomen dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, maar of hij verwijtbaar heeft gehandeld op de wijze zoals hem is tegengeworpen in het ontslagbesluit en of dat plichtsverzuim oplevert.
3.4.2
Uit de hierna te noemen processen-verbaal blijkt dat klager zelf heeft verklaard dat hij het pv van 13 oktober 2016 heeft ondertekend hoewel hij zich ervan bewust was dat [collega] daarin onjuiste informatie had opgenomen:
- proces-verbaal van politie van het horen van klager als getuige op 18 november 2016 (pv 201611181405.G, pag. 8), zakelijk weergegeven:
Het gedeelte dat wij de tante van [B.] voor het Bureau Recherche hadden ontmoet berust niet op de waarheid. Toen [collega] klaar was met app-berichten ter hoogte het Recherche bureau, reden wij direct naar [restaurant]. Toen wij naar [restaurant] aan het rijden waren, zei [collega] tegen mij dat er daar een persoon die op vakantie is en die zijnde met vakantie niet in [restaurant] mag werken. Ik zei tegen [collega] dat hij gelijk heeft. Ook het gedeelte dat wij [B.] voor het Recherche Bureau hadden achtergelaten berust niet op de waarheid. Wij hadden [B.] tegenover [snack] achtergelaten. (…) Daar gekomen zag ik de donkerkleurige Mitsubishi Lancer of Toyota Corolla aan de kant van de weg geparkeerd staan. Wij parkeerden voor de personenauto. Ik kon niet zien wie als bestuurder optrad. (…) [collega] en [B.] stapten uit de patrouillewagen, haalde de koffers uit de kofferbak en liepen naar de personenauto. (…) Het gedeelte dat ik had verklaard, dat wij [B.] voor het Recherche Bureau hadden achtergelaten, hadden wij de volgende dag besproken. Ik had vanaf het begin niet de waarheid gesproken, omdat ik dacht dat wij beiden problemen met onze werk kon krijgen. (…)
- proces-verbaal van politie van het verhoor van klager als verdachte op 19 november 2016 (pv 201611191025.V04-01), waarbij klager op de vraag “Geef aan welke de gedeelten in bedoeld proces-verbaal niet op waarheid berusten” antwoordt, zakelijk weergegeven:
Het gedeelte dat [collega] mij later had verteld, wat wij te [restaurant] zouden gaan doen. Hij had mij dat niet vanaf het moment dat hij klaar was met app-berichten verteld. Hij had mij onderweg verteld. Het gedeelte waarbij wij ook hadden verklaard dat een onbekende vrouw ons bij het Recherche Bureau had benaderd, berust ook niet op de waarheid. Dit was ook een idee van [collega]. Ook het gedeelte dat wij [B.] voor de Recherche Bureau bij haar tante hadden achtergelaten, berust niet op waarheid. Dit was ook het idee van [collega]. Deze verhalen werd door [collega] op de dag dat hij het proces-verbaal van bevinding had gemaakt verzonnen.
3.4.3
Verweerster mocht in het kader van het disciplinaire onderzoek van de juistheid van deze verklaringen uitgaan, omdat deze afkomstig zijn van een betrouwbare bron, namelijk op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de politie inhoudende verklaringen van klager zelf. Gelet op de inhoud van die processen-verbaal mocht verweerster aannemelijk achten dat klager in strijd met geldende werkinstructies heeft gehandeld en een proces-verbaal heeft ondertekend ondanks het feit dat hij wist dat de inhoud daarvan niet juist was.
3.4.4
Klager heeft onder diensttijd samen met zijn collega in strijd met werkinstructies een vreemdeling bij een bar weggehaald en met een dienstwagen vervoerd en heeft vervolgens het proces-verbaal dat zijn collega van het gebeurde heeft opgemaakt ondertekend ondanks het feit dat hij zich ervan bewust was dat daarin onjuiste informatie was opgenomen. Hij is in verband daarmee ook, hoewel nog niet bij onherroepelijke uitspraak, strafrechtelijk veroordeeld. Voor een goede rechtspleging moet men erop kunnen vertrouwen dat de inhoud van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal de waarheid bevat. Dat klager met zijn handelen beoogd heeft zijn collega [collega] of een vreemdeling behulpzaam te zijn, zoals door hem is verklaard, neemt niet weg dat klager in strijd heeft gehandeld met hetgeen van een goede ambtenaar van politie in gelijke omstandigheden mag worden verwacht. Vooral gelet op de waarde die in onze rechtstaat gehecht wordt aan door politieambtenaren op ambtseed opgemaakte processen-verbaal heeft verweerster in redelijkheid kunnen oordelen dat klager zich met de hierboven genoemde gedragingen schuldig heeft gemaakt aan een dermate ernstige vorm van plichtsverzuim dat onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd is.
3.5.1
De stelling van klager dat verweerster de op grond van de jurisprudentie vastgestelde termijn van een jaar heeft laten verlopen voordat een disciplinaire straf aan klager is opgelegd, waardoor het disciplinaire ontslag niet in stand kan blijven, slaagt niet.
3.5.2
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat verweerster in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt indien zij meer dan een jaar nadat zij vaststelt dat een ambtenaar zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt alsnog een disciplinaire straf oplegt terwijl de ambtenaar redelijkerwijs niet meer hoefde te verwachten dat een straf zou worden opgelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.5.3
Nadat klager op 18 november 2016 als getuige had verklaard dat hij het pv van 13 oktober 2016 heeft ondertekend wetende dat de inhoud daarvan niet in overeenstemming was met het gebeurde op 10 oktober 2016, is hij aangehouden en als verdachte verhoord. Klager heeft na zijn aanhouding op 18 november 2016 niet meer als politieambtenaar gewerkt en was tot aan zijn onstlag buiten functie gesteld. Tijdens de politieverhoren heeft hij evengenoemde verklaring bevestigd. Als politieagent had klager moeten begrijpen dat hij daarmee niet alleen een strafbaar feit bekende maar ook toegaf een ernstig plichtsverzuim te hebben gepleegd, hetgeen aanleiding kan zijn voor een disciplinaire straf. Klager is op 17 november 2017, aldus binnen een jaar na zijn eerste bekennende verklaring, in eerste aanleg strafrechtelijk veroordeeld voor bedoelde feiten. Hoewel die veroordeling niet onherroepelijk was, diende klager er rekening mee te houden dat verweerster de bewijsmiddelen uit het strafrechtelijk onderzoek en de veroordeling in eerste aanleg in het disciplinaire onderzoek zou betrekken en diende hij redelijkerwijs te beseffen dat de oplegging van een disciplinaire straf een reële mogelijkheid was. Onder deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat verweerster door het ontslagvoornemen op 26 januari 2018 aan klager kenbaar te maken het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en daardoor niet meer mocht overgaan tot het nemen van het ontslagbesluit. Het ontslagbesluit kan dus in stand blijven.
3.6
Op grond van het bovenstaande zal het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaren.
3.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.