ECLI:NL:OGAACMB:2019:32

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
AUA201802964
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ambtenaar wegens plichtsverzuim in de uitvoering van werkzaamheden met betrekking tot een minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 8 april 2019 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat hem schorste in zijn ambt. Klager, werkzaam als diensthoofd bij Guarda Nos Costa (GNC), werd verweten dat hij een minderjarige, kennelijk zwangere, vreemdeling die onder de zorg van het Rode Kruis stond, onbegeleid uit Aruba had verwijderd, en dat hij een gedetineerde die voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, niet conform het uitzettingsbevel had uitgezet. Klager betwistte de beschuldigingen en stelde dat het meisje vrijwillig terug naar Venezuela wilde en dat hij niet op de hoogte was van een uitzettingsbevel voor de gedetineerde. Het gerecht oordeelde dat de schorsing niet voldoende was gemotiveerd en dat een mogelijke onvolkomenheid in de uitvoering van werkzaamheden niet zonder meer als ernstig plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard, het landsbesluit werd vernietigd en verweerder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden bij beschuldigingen van plichtsverzuim.

Uitspraak

Uitspraak van 8 april 2019
Gaza nr. AUA201802964

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.F.K.J. Lejuez,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. H.U. Thielman.

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 6 september 2018 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van de dag na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit heeft klager op 21 september 2018 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 14 december 2018 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 maart 2019. Klager is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (Lma) kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
1.2
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De feiten
2.1
Klager is ambtenaar en werkzaam als diensthoofd bij Guarda Nos Costa (GNC).
2.2
Bij ministeriële beschikking van 2 mei 2018 heeft de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie besloten de veroordeelde [de veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) voorwaardelijk in vrijheid te stellen op grond van artikel 1:37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de Minister de voorwaarde verbonden dat de veroordeelde Aruba verlaat en niet terugkeert binnen het Koninkrijk voordat het recht tot uitvoering van de vrijheidsstraf is verjaard. 2.3 Op 4 mei 2018 is de veroordeelde overgedragen aan de GNC. De veroordeelde is vervolgens door GNC in vrijheid gesteld met een meldplicht.
2.4
Op 18 juni 2018 heeft zich bij GNC een Venezolaans meisje genaamd [het meisje] (hierna: het meisje) gemeld. Het meisje had geen rechtmatig verblijf in Aruba. Klager heeft de Unit Mensenhandel - Mensensmokkel ingeschakeld. Vervolgens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen het meisje en hoofdagent eerste klasse [hoofdagent]. Hierna is contact opgenomen met Slachtofferhulp, die ook met het meisje hebben gesproken.
2.5
Op 21 juni 2018 is het meisje onder begeleiding van de GNC terug naar Venezuela gereisd.
2.6
Bij brief van 22 juni 2018 schrijft de voorzitter van de Rode Kruis Aruba aan verweerder dat het meisje 15 jaar oud was en toevertrouwd was aan de hulp van het Rode Kruis. Zij was mogelijk zwanger en verbleef zonder documenten op Aruba. Zij is, volgens deze brief, onbegeleid naar Venezuela gedeporteerd.
2.7
Bij brief van 25 juni 2018 heeft verweerder besloten om klager de toegang tot het IASA te ontzeggen. Bij brieven van 2 augustus 2018 en 3 september 2018 is deze toegangsontzegging verlengd.
2.8
Bij bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten klager in zijn ambt te schorsen. Verweerder overweegt:
“dat betrokkene wordt verweten, dat hij:
- een minderjarige, kennelijk zwangere, vreemdeling die onder de zorg van het Rode Kruis was, onbegeleid heeft verwijderd uit het land;
- door de verwijdering de rechten van het kind heeft geschonden;
- een afspraak met een gedetineerde, aan wie een uitzettings- c.q. verwijderingsbevel was opgelegd, heeft gemaakt/laten maken en deze gedetineerde de gelegenheid heeft gegeven om zijn verblijfsstatus te regelen;
- een gedetineerde, die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, de gelegenheid heeft gegeven om (onder bepaalde voorwaarde) in Aruba te verblijven door deze niet uit te zetten conform het uitzettingsbevel;
(…)
dat de verweten gedragingen bijzonder ernstig zijn, mede gelet op zijn voorbeeldfunctie als hoofd van de afdeling Guarda Nos Costa;
(…)”
De standpunten van partijen
3.1
Verweerder betoogt dat klager zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt door een minderjarige, kennelijk zwangere, vreemdeling die onder de zorg van het Rode Kruis was uit Aruba te verwijderen (hierna: incident 1) en door een gedetineerde die vroegtijdig voorwaardelijk invrijheidstelling kreeg, niet conform het uitzettingsbevel uit te zetten (hierna incident 2).
3.2
Klager kan zich niet verenigen met de hem bij het bestreden landsbesluit opgelegde schorsing en betoogt daarbij dat hij zich niet heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem wordt verweten. Voor wat betreft incident 1 betoogt klager dat het meisje nooit in bewaring is gesteld en Aruba niet is uitgezet. Het meisje wilde zelf terug naar Venezuela. Klager heeft ervoor gezorgd dat zij onder begeleiding terug is gegaan. Dit heeft hij gedaan in samenwerking met het consulaat van Venezuela, die voor de uitreisdocumenten hebben gezorgd. Er was geen enkele aanwijzing dat het meisje zwanger was. Voor wat betreft incident 2 betoogt klager dat hij niet op de hoogte was dat wat betreft de vreemdeling een beschikking was genomen.
De beoordeling
4. Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vergelijk Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
5. Het gerecht stelt vast dat de schorsing gestoeld is op concrete incidenten. . De vraag waar het gerecht zich voor ziet gesteld is of deze incidenten een concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim opleveren.
Incident 1
6.1
Klager wordt verweten dat hij een minderjarige, kennelijk zwangere, vreemdeling die onder de zorg van het Rode Kruis stond, onbegeleid heeft verwijderd en hiermee de rechten van het kind heeft geschonden. Uit het onder 2.4 genoemde proces-verbaal volgt dat op 18 juni 2018 een illegaal meisje zich heeft gemeld bij GNC. Zij heeft verklaard dat zij sinds 2017 clandestien op Aruba verblijft, dat zij geen familie op Aruba heeft, dat zij huishoudelijke werkzaamheden verrichte en als oppas werkte voor een familie in Aruba en terug wilde gaan naar haar familie in Venezuela. Vanwege vermoedens dat het meisje door derden werd uitgebuit, heeft klager contact opgenomen met de Unit Mensenhandel-Mensensmokkel, die nog dezelfde dag met het meisje heeft gesproken. Tevens is telefonisch contact opgenomen met bureau slachtofferhulp. Mevrouw [x] van slachtofferhulp heeft bevestigd dat het meisje aan haar ook heeft verklaard niet gedwongen werd om als prostituee te werken en vrijwillig terug te willen keren.
Uit een rapport van [medewerker], medewerker van GNC, volgt dat ook op het Venezolaanse consulaat met het meisje is gesproken en dat een provisioneel paspoort is opgemaakt. Het meisje is zonder enige problemen in Venezuela gearriveerd. Klager heeft onweersproken gesteld dat de consul contact heeft gelegd met het de familie van het meisje en dat zij bij aankomst door haar familie is opgehaald. Voorts heeft klager ter zitting uiteengezet dat het meisje niet in vreemdelingenbewaring is genomen. Omdat zij geen onderdak had, is zij overdag op kantoor van GNC verbleven waarbij zij niet werd opgesloten.
6.2
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom de handelingen van klager plichtsverzuim opleveren. Het enkele schrijven van het Rode Kruis waarin in wordt gesteld dat de rechten van het kind zijn geschonden, is daarvoor onvoldoende. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting niet heeft kunnen aangeven hoe klager dan had moeten handelen.
Incident 2
6.3
Aan klager wordt verweten dat hij een gedetineerde, die voorwaardelijk in vrijheid was gesteld niet uit te zetten conform het uitzettingsbevel. Het gerecht overweegt allereerst dat het dossier geen uitzettingsbevel ten aanzien van deze vreemdeling bevat. Deze grond is derhalve feitelijk onjuist. Voor zover verweerder beoogt te stellen dat klager aan de vreemdeling een uitzettingsbevel had moeten uitvaardigen, in plaats van de meldplicht op te leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Klager heeft gemotiveerd aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van het bestaan van de onder 3.2 genoemde ministeriële beschikking en indien hij daarvan wel op de hoogte zou zijn geweest, hij de vreemdeling niet met een meldplicht in vrijheid zou hebben gesteld. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden kan niet worden opgemaakt dat klager wel op de hoogte was of had moeten zijn van de ministeriële beschikking. De ministeriële beschikking vermeldt niet dat een afschrift van de ministeriële beschikking naar de GNC is verzonden. Uit het wachtrapport van 4 mei 2018 blijkt weliswaar dat de vreemdeling door de GNC naar het Openbaar Ministerie is gebracht maar het rapport relateert niet welke opdracht het Openbaar Ministerie vervolgens met betrekking tot de vreemdeling aan de GNC heeft gegeven. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat klager, nadat hij op 18 juni 2018 is gewezen op de ministeriële beschikking door een medewerker van het Ministerie van Justitie, de vreemdeling diezelfde dag nog heeft opgeroepen, gedetineerd en de volgende dag heeft doen verwijderen. Mede gelet op deze latere handelingen waarbij klager de fout heeft hersteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat er sprake is van ernstig plichtsverzuim. Een mogelijke onvolkomenheid in de uitvoering van werkzaamheden is niet zonder meer aan te merken als ernstig plichtsverzuim.
7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar gegrond is.
8. Verweerder zal op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar gegrond;
vernietigt het landsbesluit van
veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, de begroot worden op Afl. 1.500,-.
Aldus gegeven door mr. M. Soffers, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag, 8 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.