In deze zaak heeft klaagster, de Regering van het Land Curaçao, bezwaar aangetekend tegen haar benoeming in de functie van Beleidsmedewerker-A met ingang van 10 oktober 2010. Dit bezwaar volgde op een landsbesluit van 19 februari 2016, waarin verweerster, de Regering van het Land Curaçao, op het bezwaar van klaagster besliste. Klaagster heeft haar bezwaar onderbouwd met de stelling dat het administratief besluit, het BC-besluit, dat de functie van Beleidsmedewerker opnieuw moest worden gewaardeerd, niet is geaccordeerd door de Raad van Ministers, waardoor het geen geldigheid heeft. Klaagster stelde dat als de herwaardering had plaatsgevonden, zij met ingang van 10 oktober 2010 benoemd had moeten worden in de functie van Beleidsmedewerker-B, die een hogere bezoldiging kent.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft de zittingen op 19 juni 2017, 21 augustus 2017 en 3 juni 2019 gehouden, waarbij klaagster op de eerste twee zittingen aanwezig was met haar gemachtigde, en op de laatste zitting in persoon. Het Gerecht oordeelde dat het BC-besluit geen grondslag kan bieden voor de verzochte bevordering, omdat het besluit niet geaccordeerd was en dus geen rechtskracht had. Bovendien was er geen bewijs dat de werkzaamheden van klaagster overeenkwamen met de taken van de functie van Beleidsmedewerker-B.
Het Gerecht heeft het bezwaar tegen het landsbesluit van 19 februari 2016 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, maar het bezwaar tegen het aanstellingsbesluit van 9 december 2011 ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat er geen administratief beroep openstond tegen het aanstellingsbesluit, omdat dit niet op een functioneringsbeoordeling was gebaseerd. De gemachtigde van klaagster werd niet als beroepsmatig procederende gemachtigde erkend, waardoor er geen proceskostenveroordeling ten laste van verweerster volgde.