In deze zaak heeft klager, een ambtenaar in dienst van het Land Curaçao, verzocht om bevordering naar een hogere functie. Klager is sinds 1990 in dienst en heeft in 1997 de hoogste rang binnen zijn functie bereikt. Hij heeft echter sinds 1997 geen bevordering meer ontvangen en stelt dat de minister van Justitie willekeurig andere ambtenaren heeft benoemd, waardoor zijn carrièremogelijkheden zijn beperkt. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn bevorderingsverzoek door de minister.
Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft de zaak behandeld op 17 juni 2019, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. De rechter heeft overwogen dat de minister niet bevoegd was om het verzoek van klager af te wijzen, omdat een bevordering bij landsbesluit tot stand moet komen. De beslissing van de minister werd daarom als onbevoegdelijk en nietig beschouwd, maar het Gerecht verklaarde dat de minister achter het besluit stond, waardoor de nietigheid gedekt werd verklaard.
Het Gerecht concludeerde dat klager onvoldoende had gespecificeerd in welke hogere functie hij benoemd wilde worden en dat er een selectieprocedure aan benoemingen voorafgaat. Klager mocht niet verwachten dat deze procedure zou worden overgeslagen. Ook werd vastgesteld dat er geen grond was voor het opleggen van een dwangsom, zoals door klager verzocht. Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het bezwaar van klager gegrond, maar het bestreden besluit werd voor gedekt verklaard.
De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. Martinez en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2019. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken binnen dertig dagen na de uitspraak.