ECLI:NL:OGAACMB:2019:70

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
CUR201700015
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incorporatie van de genoten toelage in de bezoldiging van ambtenaren

In deze zaak heeft klaagster, de minister van Justitie, bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om haar verzoek tot incorporatie van een door haar genoten toelage in haar bezoldiging af te wijzen. Het verzoek was ingediend op 5 juni 2015, maar het bestreden besluit werd pas op 12 december 2016 genomen. Klaagster was werkzaam als bedrijfsmaatschappelijk werker en ontving een maandelijkse toelage van 25% sinds 1 januari 2008. Klaagster betoogde dat het besluit onrechtmatig was en onvoldoende gemotiveerd, en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties wel recht hadden op incorporatie van hun toelage. Het Gerecht heeft de zaak op 17 juli 2019 behandeld, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. S.C. Larmonie, en verweerder werd vertegenwoordigd door mr. S.X.T. Hato.

Het Gerecht overwoog dat op grond van het Bezoldigingslandsbesluit de minister aan ambtenaren een toelage kan toekennen, maar dat er geen wettelijke grondslag was voor de incorporatie van de toelage in de bezoldiging van klaagster. De stelling van klaagster dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat eerdere uitspraken van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken niet relevant waren voor deze zaak. Ook de claim van schending van het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat er geen toezegging was gedaan door verweerder over de incorporatie van de toelage.

Uiteindelijk concludeerde het Gerecht dat de stellingen van klaagster niet slagen en verklaarde het bezwaar ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Martinez en openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. S.C. Larmonie, advocaat,
tegen

de minister van Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. S.X.T. Hato, advocaat.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2016 heeft verweerder het verzoek van klaagster van 5 juni 2015 (het verzoek) om incorporatie van de door haar genoten toelage in haar bezoldiging afgewezen (het bestreden besluit).
Klaagster heeft daartegen bezwaar gemaakt bij dit Gerecht.
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 17 juli 2019. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 9, eerste lid, van het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 30ste december 1997 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bezoldiging van ambtenaren in dienst van de Nederlandse Antillen (het Bezoldigingslandsbesluit) kan de betrokken minister aan de ambtenaar aan wie zodanige eisen worden gesteld dat zijn positie of taak een bijzonder karakter draagt, een in ieder afzonderlijk geval vast te stellen toelage toekennen. Op grond van het tweede lid wordt de toelage bepaald op ten hoogste vijfentwintig procent van de bezoldiging van de betrokken ambtenaar en wordt tezamen met deze betaalbaar gesteld.
2. Bij ministeriële beschikking van 8 juli 2009 is aan klaagster per 1 januari 2008 een maandelijkse toelage van 25% toegekend (de toelage), omdat zij naast haar functie van bedrijfsmaatschappelijk werk bij de Centrale Politiedienst tevens belast is met bedrijfsmaatschappelijke werkzaamheden ten behoeve van het personeel van de Strafgevangenis en het Huis van Bewaring ‘Bon Futuro’.
3. Klaagster stelt dat het bestreden besluit onrechtmatig en onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder heeft verklaard dat geen wettelijke grondslag is op grond waarvan klaagster recht heeft op incorporatie van de door haar getoucheerde toelage in haar bezoldiging. Verweerder voert ook geen beleid op grond waarvan klaagster daarop recht zou hebben.
4. Klaagster stelt voorts dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (de Raad) en het Gerecht meerdere keren op Curaçao en Aruba heeft bepaald dat de getoucheerde toelage in de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaren moet worden geïncorporeerd. Ter onderbouwing van haar stelling heeft klaagster verwezen naar de uitspraak van de Raad van 4 oktober 2004, RvBAz nr: 44/2003 en naar de uitspraak van dit Gerecht van 12 augustus 2008, GAZ-nummer: 06/252.
4.1
Daargelaten dat evengenoemde uitspraak van de Raad een Arubaanse zaak betrof zodat die uitspraak door het verschil in wetgeving en beleid tussen Aruba en Curaçao in dit geval niet relevant is, heeft de Raad bij uitspraak van 17 maart 2011, RvBAz nr: 2009/53, aldus een recentere uitspraak dan voormelde uitspraken, als volgt beslist. De Raad heeft bepaald dat de omstandigheid dat indien geen incorporatie wordt toegepast een ambtenaar na pensionering aanzienlijk in inkomen achteruitgaat niet met zich brengt dat verweerder dan verplicht is om een toelage in de bezoldiging te incorporeren. De uitspraken waarop klaagster een beroep doet, kunnen haar aldus niet baten.
5. Ten slotte stelt klaagster dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel, omdat zij van verweerder mocht verwachten dat hij de gerechtvaardigde verwachtingen bij klaagster zou eerbiedigen.
5.1
Niet is gebleken dat het bevoegd gezag, in dit geval verweerder, jegens klaagster een toezegging heeft gedaan dat de door haar getoucheerde toelage in haar bezoldiging zal worden geïncorporeerd zodat die stelling reeds om die reden niet slaagt.
6. De slotsom is dat de stellingen van klaagster niet slagen. Om die reden dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2019 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open op de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.