ECLI:NL:OGAACMB:2020:101

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
GAZ Cur202001309
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
  • O.H.M. Leito
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de rechtspositie van een ambtenaar en de eisen voor bezwaar

In deze zaak heeft klaagster, de Regering van Curaçao, bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerster, dat haar verzoek om herziening van de rechtspositie heeft afgewezen. Klaagster had eerder, op 16 december 2019, haar verzoek om herziening herhaald, nadat ze in 2013 al een verzoek had ingediend. Verweerster heeft het bestreden besluit op 3 februari 2020 genomen en klaagster heeft hiertegen op 20 mei 2020 bezwaar gemaakt. De zitting vond plaats op 28 september 2020, waar klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde P.W. Rompel en verweerster door mr. S.M. Concincion-Quirindongo.

Het Gerecht in Ambtenarenzaken heeft overwogen dat klaagster tijdig bezwaar heeft gemaakt, omdat zij op 8 mei 2020 kennis nam van het bestreden besluit. Echter, het bezwaar zelf werd ongegrond verklaard. Klaagster had onvoldoende onderbouwd waarom zij het niet eens was met het besluit en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel was niet voldoende toegelicht. Het Gerecht oordeelde dat klaagster niet had aangetoond welke nieuwe gronden er waren in haar herhaalde verzoek, waardoor haar bezwaar niet kon slagen.

De beslissing van het Gerecht werd op 4 november 2020 openbaar uitgesproken door rechter N.M. Martinez, met griffier O.H.M. Leito aanwezig. Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, conform de regels van de RAr.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonend in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: P.W. Rompel,
tegen:

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij brief van 16 december 2019 heeft klaagster eerder namens haar bij verweerster ingediende verzoeken om haar rechtspositie te herzien herhaald.
Bij brief van 3 februari 2020 heeft verweerster, kort gezegd, het verzoek om herziening van de rechtspositie van klaagster afgewezen (het bestreden besluit).
Op 20 mei 2020 heeft klaagster hiertegen bezwaar gemaakt bij dit Gerecht (het bezwaar).
Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 28 september 2020. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de RAr bepaalt kan een bezwaarschrift worden ingediend tegen een weigering om te beschikken of te handelen.
Op grond van artikel 41, eerste lid, wordt het bezwaarschrift ingediend binnen dertig dagen na de dag, waarop de aangevallen beschikkingen of de aangevallen handeling of weigering is genomen, verricht of uitgesproken. Op grond van het tweede lid wordt een orgaan geacht de weigering tot het nemen van een beschikking of het verrichten van een handeling te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen of een verplichte handeling niet verricht heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen vanaf de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
2. Klaagster heeft bij brief van 10 maart 2013, die bij verweerster is ingediend door tussenkomst van haar vakbond, verzocht om herziening van haar rechtspositie in die zin dat zij conform schaal 9 wordt bezoldigd. Ter onderbouwing daarvan heeft zij gesteld dat haar functie op het niveau van schaal 9 is gewaardeerd. Dat verzoek heeft klaagster meerdere malen gerappelleerd, laatstelijk bij de eerder genoemde brief van 16 december 2019 (het herhaalde verzoek).
3. Hoewel uit het door verweerster uitgereikte ontvangstbewijs aannemelijk is geworden dat zij het bestreden besluit aan de vakbond van klaagster heeft uitgereikt op 10 februari 2020, had verweerster uit het herhaalde verzoek redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij dat besluit (ook) aan klaagster diende uit te reiken en niet kon volstaan met uitreiking aan de vakbond. Verweerster heeft onvoldoende betwist dat klaagster op 8 mei 2020 kennis heeft genomen van het bestreden besluit, zodat het Gerecht daarvan zal uitgaan. Nu klaagster op 20 mei 2020 en dus tijdig bezwaar heeft ingesteld zal het Gerecht klaagster ontvangen in het bezwaar.
4. Uit het bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar van klaagster erop neerkomt dat zij het niet eens is met het bestreden besluit, omdat zij uitzonderlijk hard meent te hebben gewerkt om toe te moeten zien hoe anderen ten opzichte van haar bevoorrecht worden. Hiermee heeft klaagster onvoldoende toegelicht met welke overwegingen in het bestreden besluit zij het niet eens is. Voor zover zij daarmee een beroep heeft willen doen op het gelijkheidsbeginsel heeft zij dat onvoldoende toegelicht. Ter zitting heeft klaagster gesteld dat in het herhaalde verzoek sprake is van nieuwe gronden waarop niet is beslist in het bestreden besluit. Hoewel dat van klaagster mocht worden verwacht, heeft zij nagelaten om toe te lichten welke die nieuwe gronden zijn. Die stelling kan klaagster dan ook niet baten.
5. Op grond van het voorgaande zal het bezwaar van klaagster ongegrond worden verklaard.
6. In het licht van het voorgaande bestaat geen aanleiding voor de door klaagster verzochte vergoedingen.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet bezwaar van klaagster on
gegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020 in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.