ECLI:NL:OGAACMB:2020:105

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
17 november 2020
Zaaknummer
AUA202001038
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen de afwijzing van een bevorderingsverzoek van klaagster, die werkzaam is bij de Directie Financiën. De bestreden beschikking, gedateerd 27 februari 2020, wees het verzoek van klaagster om bevordering naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse af. Klaagster had eerder, op 22 oktober 2014, om deze bevordering verzocht, maar haar verzoek was afgewezen op basis van een vertrouwensbreuk en een negatieve beoordeling van haar functioneren, die voortvloeide uit een eerdere ontheffing uit haar functie als chef salarisadministratie. Klaagster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en voerde aan dat de afwijzing niet op goede gronden was gebaseerd, aangezien eerdere gerechtelijke uitspraken de beschuldigingen aan haar adres hadden verworpen.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de wettelijke termijn was gebeurd, omdat zij aannemelijk had gemaakt dat zij de bestreden beschikking pas op 25 maart 2020 had ontvangen. Het gerecht oordeelde dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek niet zorgvuldig was gemotiveerd, aangezien de eerdere uitspraken van het gerecht de basis voor de afwijzing ondermijnden. Het gerecht heeft de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan klaagster, vastgesteld op Afl. 1.000.

Uitspraak

Uitspraak van 9 november 2020
GAZA nr. AUA202001038

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking 27 februari 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van klaagster van 22 oktober 2014, om haar te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11), afgewezen.
Tegen de bestreden beschikking heeft klaagster op 9 april 2020 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 25 september 2020 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2020. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd de bestreden beschikking op 25 maart 2020 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is als ambtenaar werkzaam bij Directie Financiën (DF).
2.2
Bij landsbesluit van 23 september 2014, no. 1, heeft de minister van Financiën en Overheidsorganisatie klaagster met ingang van 23 september 2014, uit de functie van chef salarisadministratie ontheven, met behoud van haar rang en bezoldiging. Verweerder schrijft onder meer:
“(…)
dat er in maart en juni 2013 sprake was van gecoördineerd ziekmelden van alle medewerkers van de Afdeling Salarisadministratie (net voor het draaien van een payroll) en waarin betrokkene in de hoedanigheid van haar functie als chef salarisadministratie een leidende rol heeft gehad;
dat deze acties grote bedrijfsrisico’s hebben opgeleverd voor het Land, waaronder het niet tijdig uitbetalen van salarissen aan het overheidspersoneel;
dat de directeur van Directie Financiën, gelet op het bovenstaande, geen vertrouwen meer heeft in betrokkene als chef van de afdeling salarisadministratie;
dat betrokkene geen instructies volgt en gebrek heeft aan leidinggevende capaciteiten;
dat betrokkene de hiërarchische verhouding niet erkent en juist ondermijnd, recalcitrant in de omgang is en weigert uitvoering van opdrachten waarin zij in mening verschilt;
(…)”.
2.3
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft klaagster verzocht om haar te bevorderen naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse (schaal 11).
2.4
Bij landsbesluit van 11 november 2014, no. 16, heeft de minister van Financiën en Overheidsorganisatie aan klaagster een disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 1.000.
2.5
Bij beschikking van 21 december 2015 heeft de minister van Financiën en Overheidsorganisatie het onder 2.3 genoemde bevorderingsverzoek afgewezen. Verweerder schrijft onder meer:
“(…)
De directeur van de directie Financiën bericht bij brief van 14 augustus 2015 dat u tot uw ontheffing uit de functie van chef salarisadministratie, de functie van chef salarisadministratie heeft bekleed. U bent bij landsbesluit van 23 september 2014 No. 1 (No. DRH/857geh) uit de functie van chef salarisadministratie ontheven. Deze ontheffing werd voorafgaand door een lange periode van conflictsituatie met u.
De periode waarop de verzochte bevordering betrekking heeft betreft ook de periode waarin genoemde conflicten plaats hebben gevonden. Hierdoor was uw functioneren niet naar tevredenheid van de leiding van Directie Financiën, waardoor ook uw eerdere verzoeken tot bevordering niet gehonoreerd konden worden (negatief advies). Op basis van uw functioneren en waardoor de ontheffing uit uw functie heeft plaatsgevonden, voor zowel de verzoekperiode alsmede de periode tot uw ontheffing, wordt uw verzoek voor een bevordering afgewezen.
(…).”
2.6
Bij uitspraak van dit gerecht van 2 juli 2018 (Gaza nr. AUA201400412 / 2550 van 2014) heeft het gerecht het onder 2.2 genoemde landsbesluit vernietigd. De uitspraak luidt onder meer:
“(…)
2.2
Bij bestreden landsbesluit van 23 september 2014 is klaagster uit haar functie ontheven. Blijkens de bewoordingen van het bestreden landsbesluit ligt daaraan – kort gezegd – het vermoeden ten grondslag dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim doordat zij een organiserende rol heeft gespeeld bij een tweetal collectieve acties (gezamenlijk ziekmelden) op de Afdeling Salarisadministratie. Dit heeft ervoor gezorgd dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk is ontstaan, waardoor het niet bevorderend is om klaagster terug te plaatsen bij de Directie Financiën, aldus verweerder.
2.3
Klaagster ontkent enige rol bij deze acties te hebben gespeeld en voert aan dat het bestreden landsbesluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, nu het bestreden landsbesluit volledig gegrond is op volstrekt onjuiste beschuldigingen jegens haar.
2.4
Naar het oordeel van het gerecht bieden de door verweerder overgelegde producties en het verhandelde ter zitting onvoldoende concrete onderbouwing voor het in het bestreden landsbesluit verwoorde vermoeden. Verweerder voert voorts aan dat er in elk geval sprake is van een zodanige vertrouwensbreuk tussen klaagster en de directeur van de Directie Financiën, dat ook deswege de beslissing om klaagster uit haar functie te ontheffen is gerechtvaardigd. Het gerecht volgt verweerder niet in dit betoog. Het gerecht is niet van overtuigd dat de gestelde vertrouwensbreuk tussen klaagster en de directeur van de Directie Financiën een voldoende grondslag vormt om het bestreden landsbesluit te rechtvaardigen. Daarbij is in aanmerking genomen dat ook die vertrouwensbreuk blijkens de door verweerder overgelegde producties in ieder geval voor een deel is ingegeven door het vermeende plichtsverzuim van klaagster. Nu, naar het oordeel van het gerecht, geen objectieve en voldoende concrete bewijzen zijn waaruit onmiskenbaar blijkt van klaagsters betrokkenheid bij de collectieve acties en dus niet voldoende is komen vast te staan dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim inderdaad heeft gepleegd, mist ook de vertrouwensbreuk een voldoende stevig fundament.
2.5
Het gerecht kan, op grond van het vorenstaande, niet anders concluderen dan dat te zeer op vermoedens is afgegaan en de nodige twijfels blijven over de feitelijke gang van zaken. Deze onzekerheden mogen niet ten nadele van klaagster strekken. Het gerecht acht onvoldoende op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens aangetoond dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim heeft begaan. Verweerders beroep op de vertrouwensbreuk slaagt derhalve ook niet.
(…)”.
2.7
Bij uitspraak van dit gerecht van 2 juli 2018 (Gaza nr. AUA201400413 / 2857 van 2014) heeft het gerecht het onder 2.4 genoemde landsbesluit vernietigd. De uitspraak luidt onder meer:
“(…)
2.4
Naar het oordeel van het gerecht zijn, alles in aanmerking nemende, geen objectieve en voldoende concrete bewijzen overgelegd waaruit onmiskenbaar blijkt van klaagsters betrokkenheid bij de collectieve acties. Het aan klaagster verweten plichtsverzuim is derhalve niet voldoende komen vast te staan. De door verweerder overgelegde producties en het verhandelende ter zitting bieden onvoldoende concrete onderbouwing voor het in het bestreden landsbesluit verwoorde vermoeden. De stelling van verweerder dat door een of meer anonieme medewerkers voor klaagster belastende verklaringen zijn afgelegd, is daarvoor onvoldoende, nu de inhoud noch de betrouwbaarheid van die verklaringen door het gerecht kan worden beoordeeld. Dat het anoniem houden van de desbetreffende medewerkers gerechtvaardigd is werd onvoldoende onderbouwd. Het gerecht acht onvoldoende op grond van deugdelijk vastgestelde gegevens aangetoond dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim heeft begaan.
2.5
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende motivering. Het bezwaar van klaagster is derhalve gegrond. De bestreden beschikking zal worden vernietigd.
(…)”.
2.8
Bij uitspraak van dit gerecht van 2 juli 2018 (Gaza nr. AUA201600240 / 123 van 2016) heeft het gerecht de onder 2.5 genoemde beschikking vernietigd omdat een verzoek om bevordering alleen door de Gouverneur als bevoegd gezag genomen kan worden.
2.9
Bij bestreden beschikking van 27 februari 2020 heeft verweerder het onder 2.3 genoemde bevorderingsverzoek afgewezen. Verweerder herhaalt de motivering van de in 2.5 genoemde beschikking.
Standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert aan dat ondanks verschillende gerechtelijke uitspraken waarin het standpunt van verweerder is verworpen, verweerder precies dezelfde conflictsituatie aanhaalt om haar niet te bevorderen.
3.2
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klaagster niet voldoet aan de bevorderingseisen, met name het vereiste van een goede beoordeling omtrent het functioneren. De periode van de verzochte bevordering heeft namelijk betrekking op de periode waarin conflicten (ontheffing uit de functie van chef salarisadministratie) hebben plaatsgevonden.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
De beoordeling
5.1
In geschil is of verweerder op goede gronden het bevorderingsverzoek van klaagster heeft afgewezen. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op grond van het ontbreken van een gunstige beoordeling gelet op de conflictsituatie tussen klaagster en de directeur van Directie Financiën, die ook tot de ontheffing uit de functie van chef salarisadministratie heeft geleid.
5.2
Het gerecht stelt vast dat het landsbesluit van 23 september 2014 waarbij klaagster uit de functie van chef salarisadministratie is ontheven bij uitspraak van dit gerecht van 2 juli 2018 is vernietigd, onder meer omdat er geen objectieve en voldoende concrete bewijzen zijn waaruit onmiskenbaar blijkt van klaagsters betrokkenheid bij de collectieve acties en dus niet voldoende is komen vast te staan dat klaagster het haar verweten plichtsverzuim inderdaad heeft gepleegd. Ook de ontheffing uit de functie wegens een vertrouwensbreuk mist een voldoende stevig fundament, aldus die uitspraak (zie 2.6). Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
5.3
Het vorenstaande betekent dat verweerder door de onder 5.2 genoemde afwijzingsgrond te gebruiken, niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en dat de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek.
5.4
Nu de bestreden beschikking lijdt aan een motiveringsgebrek, komt zij voor vernietiging in aanmerking. Het bezwaar zal gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opgedragen om binnen een termijn van drie maanden, met inachtneming van het vorenstaande, een nieuwe beslissing te nemen.
5.5
Verweerder zal worden veroordeeld tot vergoeding van de klaagster gemaakte kosten ter zake van beroepsmatige rechtsbijstand, die worden begroot op Afl. 1.000.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar van klager gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking van 27 februari 2020;
gelast verweerder om binnen twee maanden na dagtekening van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster;
veroordeelt verweerder om ter zake van kosten van rechtskundige bijstand aan klaagster een bedrag van Afl. 1.000 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.