In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen de afwijzing van een bevorderingsverzoek van klaagster, die werkzaam is bij de Directie Financiën. De bestreden beschikking, gedateerd 27 februari 2020, wees het verzoek van klaagster om bevordering naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse af. Klaagster had eerder, op 22 oktober 2014, om deze bevordering verzocht, maar haar verzoek was afgewezen op basis van een vertrouwensbreuk en een negatieve beoordeling van haar functioneren, die voortvloeide uit een eerdere ontheffing uit haar functie als chef salarisadministratie. Klaagster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en voerde aan dat de afwijzing niet op goede gronden was gebaseerd, aangezien eerdere gerechtelijke uitspraken de beschuldigingen aan haar adres hadden verworpen.
Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig had ingediend, ondanks dat dit na de wettelijke termijn was gebeurd, omdat zij aannemelijk had gemaakt dat zij de bestreden beschikking pas op 25 maart 2020 had ontvangen. Het gerecht oordeelde dat de afwijzing van het bevorderingsverzoek niet zorgvuldig was gemotiveerd, aangezien de eerdere uitspraken van het gerecht de basis voor de afwijzing ondermijnden. Het gerecht heeft de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van klaagster. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aan klaagster, vastgesteld op Afl. 1.000.