ECLI:NL:OGAACMB:2020:108

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
AUA201903351
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsontzegging aan ambtenaar in verband met ontsnapping gedetineerde

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 23 november 2020 uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, een ambtenaar werkzaam bij de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGwA). Klager had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie, die hem op 5 augustus 2019 de toegang tot alle dienstlokalen van de DGwA had ontzegd voor de duur van zes weken. Deze beslissing was genomen naar aanleiding van een incident waarbij een gedetineerde was ontsnapt. De toegangsontzegging werd op 27 augustus 2019 met zes weken verlengd, wat leidde tot het bezwaar van klager op 27 september 2019.

Tijdens de procedure heeft verweerder betoogd dat klager niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn bezwaar, omdat de termijn van de toegangsontzegging inmiddels was verstreken. Het gerecht heeft dit betoog gevolgd en geoordeeld dat klager geen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking, aangezien de werking ervan was vervallen. Klager had aangevoerd dat hij door de toegangsontzegging inkomsten had misgelopen, maar het gerecht oordeelde dat dit geen grond vormde voor een ander oordeel.

De rechter heeft uiteindelijk het bezwaar van klager niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 23 november 2020
Gaza nr. AUA201903351

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ)
1. PROCESVERLOOP
Bij beschikking van 5 augustus 2019 heeft verweerder klager met toepassing van de artikelen 47 en artikel 82, tweede lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de toegang ontzegd tot alle dienstlokalen, -gebouwen, - terreinen en voertuigen van de Dienst Gevangeniswezen Aruba (DGwA) voor de duur van zes weken. Bij beschikking van 27 augustus 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder voormelde toegangsontzegging ingaande 15 september 2019 met zes weken verlengd.
Tegen de bestreden beschikking heeft klager op 27 september 2019 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 2 april 2020 een contramemorie ingediend.
In verband met de beperkingen als gevolg van de coronacrisis is met instemming van partijen afgezien van behandeling van de zaak ter zitting. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een nadere schriftelijke reactie te geven. Van die gelegenheid heeft klager op 28 mei 2020 en verweerder op 5 juni 2020 gebruik gemaakt.

OVERWEGINGEN

De feiten

2.1
Klager is ambtenaar werkzaam bij DGwA, in de functie van gevangenisinrichtingswerker.
2.2
Op 4 augustus 2019 had klager dienst en was hij werkzaam als ploegcommandant. Rond 9.30 uur kreeg klager te horen dat een gedetineerde was ontsnapt.
2.3
Op 5 augustus 2019 is klager door de directeur van de DGwA gehoord in verband met de op 4 augustus 2019 ontsnapte gedetineerde.
2.4
Verweerder heeft klager bij beschikking van 5 augustus 2019, met ingang van die dag, de toegang tot de DGwA ontzegd voor de duur van zes weken.
2.5
Bij bestreden beschikking heeft verweerder de toegangsontzegging met ingang van 15 september 2019 met zes weken verlengd.
2.6
Bij Landsbesluit van 24 oktober 2019 heeft de Gouverneur met toepassing van artikel 87 sub c van de Lma klager met ingang van 25 oktober 2019 in zijn ambt geschorst totdat het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
De beoordeling
2.7
Verweerder betoogt in de eerste plaats dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn bezwaar, omdat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van de bestreden beschikking. Daartoe voert verweerder aan dat de termijn van zes weken gedurende welke aan klager bij die beschikking de toegang tot zijn werkplek is ontzegd, inmiddels is verstreken.
2.8
Dit betoog slaagt. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de toegangsontzegging van klager verlengd met 6 weken. Dit houdt in dat de toegangsontzegging na verloop van deze termijn, op 27 oktober 2019, is uitgewerkt. Nu de bestreden beschikking haar werking heeft verloren, valt niet in te zien dat klager nog enig rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van deze beschikking. Voor zover klager heeft betoogd dat zijn belang erin is gelegen dat hij gedurende de werkingsperiode van de bestreden beschikking geen overwerk heeft kunnen verrichten, waardoor hij per maand een bedrag van omstreeks Afl. 7.000,- aan inkomsten heeft gederfd, geeft dat geen grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook in het geval dat het gaat om vergoedingen, die betrokkene gedurende diverse jaren heeft genoten, zoals klager stelt te hebben gedaan, een vergoeding voor overwerk geen permanent onderdeel is van het salaris van betrokkene (vergelijk de uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 25 januari 2011, zaak nr. RvBAz 2009/52). Klager heeft dan ook geen onvoorwaardelijk recht op het tegen vergoeding verrichten van overwerk, maar slechts wanneer hem dat wordt opgedragen.
2.9
Dit betekent dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
 verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Ieder der partijen is bevoegd tegen een door het gerecht genomen met redenen omklede eindbeslissing als bedoeld in artikel 89, hoger beroep in te stellen (art. 97, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger dan wel gemachtigde bij de uitspraak tegenwoordig is geweest, en in de andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending of terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, welke dag bij toezending aan de voet van het afschrift en bij terhandstelling op het ontvangstbewijs wordt vermeld (art. 98, eerste lid, LA).
Het hoger beroep wordt ingesteld door een beroepschrift aan de raad in te zenden ter griffie van die raad te Oranjestad (art. 98, tweede lid, LA).