ECLI:NL:OGAACMB:2020:11

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
AUA201900465
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar en de toepassing van het vertrouwensbeginsel in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een landsbesluit dat hem met ingang van 1 augustus 2018 naar de rang van hoofdcommies bevorderde. Klager was in de periode van 2013 tot en met 2016 non-actief en betwistte de ingangsdatum van zijn bevordering, stellende dat hij per 11 juli 2016 bevorderd had moeten worden. Klager voerde aan dat er een toezegging was gedaan door de toenmalige minister en directeur van de Directie Scheepvaart, maar het gerecht oordeelde dat er geen voldoende bewijs was voor deze toezegging. Het gerecht overwoog dat het beleid van verweerder, dat non-actieve ambtenaren niet in aanmerking komen voor bevordering, niet onredelijk was. Klager was ontvankelijk in zijn bezwaar, maar het bezwaar zelf werd ongegrond verklaard. De rechter benadrukte dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren te bevorderen discretionair is en dat het gerecht slechts terughoudend kan toetsen of deze bevoegdheid op goede gronden is gebruikt. De uitspraak werd gedaan op 10 februari 2020, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 10 februari 2020
Gaza nr. AUA201900465

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 20 juli 2018 (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om klager met ingang van 1 augustus 2018 naar de rang van hoofdcommies (schaal 10, dienstjaar 7) te bevorderen.
Hiertegen heeft klager op 13 februari 2019 bezwaar bij het gerecht gemaakt.
Verweerder heeft op 3 mei 2019 een contra-memorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 6 januari 2020, alwaar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klager heeft onweersproken gesteld dat hij het bestreden landsbesluit op 14 januari 2019 heeft ontvangen. Gelet hierop heeft klager zijn bezwaarschrift binnen de in artikel 41, derde lid, van de La bepaalde uiterlijke indieningsdatum ingediend en is hij derhalve ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Bij landsbesluit van 11 december 1996 is klager met ingang van 1 augustus 1990 als ambtenaar in tijdelijke dienst benoemd.
2.2
Bij landsbesluit van 7 april 2017 is klager met ingang van 11 juli 2016 overgeplaatst naar de Directie Scheepvaart (DS).
2.3
Op 20 juli 2017 heeft de directeur van de DS verzocht om klager met ingang van 11 juli 2016 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies (schaal 10).
2.4
Bij advies van het Departamento Recurso Humano (DRH) van 24 april 2018 is geadviseerd om klager met ingang van 1 augustus 2018 te bevorderen naar de rang van hoofdcommies (schaal 10).
2.5
Bij ministerraad beslissing van 15 juni 2018 is, conform het advies van het DRH van 24 april 2018, het bevorderingsverzoek van de directeur van 20 juli 2017 geaccordeerd.
2.6
Bij bestreden landsbesluit is klager met ingang van 1 augustus 2018 bevorderd naar de rang van hoofdcommies (schaal 10, dienstjaar 7).
De standpunten van partijen
3.1
Klager kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van zijn bevordering naar schaal 10 en meent dat hij met ingang van 11 juli 2016 dient te worden bevorderd. Klager doet - zo begrijpt het gerecht - een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de toenmalige minister en de voormalige directeur van de DS bij klagers plaatsing in de nieuwe functie met hem hadden afgesproken dat hij per 11 juli 2016 naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) zou worden bevorderd. Voorts voert klager aan - zo begrijpt het gerecht - dat het niet aan hem te wijten is dat hij een periode non-actief was, daar hij actief heeft gesolliciteerd naar verschillende functies maar niet werd geplaatst.
3.2
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager niet eerder dan met ingang van 1 augustus 2018 in aanmerking kan komen voor een bevordering naar schaal 10, nu hij gedurende de periode van 2 september 2013 tot en met 10 juli 2016 non-actief was. Volgens het door hem gevoerde beleid komt klager gedurende deze periode niet in aanmerking voor bevordering, daar bij gedurende die periode niet kan voldoen aan de in de BRA neergelegde bevorderingseis van gunstige prestatiebeoordeling, aldus verweerder.
Beoordeling
4. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klager met ingang van 1 augustus 2018 naar de rang van hoofdcommies (schaal 10) te bevorderen.
Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Ingevolge artikel 13, eerste lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: LMA) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BRA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
Voor bevordering naar de rang van hoofdcommies 1ste klasse geldt volgens voormelde bevorderingseisen onder meer een anciënniteitseis van ten minste twee jaar in de rang van hoofd-commies.
Verweerder voert ten aanzien van de bevordering van zogenoemde non-actieven het volgende beleid, neergelegd in paragraaf 2.5 van het Handboek Rechtspositionele Regelingen Land Aruba:
“Onder non-actieven wordt verstaan de ambtenaren of arbeidscontractanten die zonder geldige reden geen arbeid verrichten, maar wel bezoldiging of loon ontvangen.
Het bevorderingsbeleid met betrekking tot non-actieven houdt in dat de betrokken ambtenaar voor de duur van de non-activiteit niet in aanmerking komt voor een bevordering, daar bij gedurende die periode niet kan voldoen aan de in de BRA neergelegde bevorderingseis van gunstige prestatiebeoordeling (…). Afwijking van deze beleidsregel is alleen mogelijk indien het een ambtenaar betreft die in aanmerking komt voor een bevordering op grond van het beleid inzake bevordering van personeel in schalen 1 tot en met 5 bij vervullen van 25 jaar diensttijd en reeds twee (2) jaar maximum bezoldiging toucherend (…)”
6. Niet in geschil is dat klager in de periode van 2 september 2013 tot en met 10 juli 2016 non-actief was als bedoeld in voormeld beleid, zodat klager volgens dat beleid voor de duur van deze periode niet in aanmerking komt voor een bevordering. In het door klager aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit beleid in zijn algemeenheid onredelijk is. Klager heeft voorts gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het door verweerder onverkort handhaven van dit beleid voor hem gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel. Ter zitting heeft klager nog betoogd dat hij, bij het door verweerder onverkort toepassen van het beleid, niet minimaal in één schaal hoger dan zijn ondergeschikten is geplaatst. Nu klager dit betoog eerst ter zitting heeft aangevoerd en geen reden naar voren heeft gebracht waarom hij dit niet eerder heeft kunnen doen, zal dit betoog wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het bezwaar worden betrokken.
7. Klager beroept zich verder op het vertrouwensbeginsel. Het gerecht overweegt hiertoe dat een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts kan slagen, indien een tot beslissen bevoegd orgaan aan klager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij klager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hiervan kan ook alleen sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (vergelijk de uitspraak van de Raad van State van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1946). Uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan deze voorwaarden is voldaan. Klager heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel dan ook niet voldoende toereikend gemotiveerd. Het betoog faalt.
8. Het bezwaar is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter zitting van maandag 10 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.