In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 7 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen klager, een ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Financiën, en de Regering van Curaçao. Klager had bezwaar gemaakt tegen een landsbesluit van 11 mei 2016, waarin zijn rechtspositie per 1 januari 2014 werd herzien en zijn bezoldiging werd vastgesteld op NAf 6.812,-. Klager stelde dat het landsbesluit nietig was wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag en dat verweerster, de Regering van Curaçao, onbevoegd had gehandeld door het administratief bezwaar ongegrond te verklaren.
Het Gerecht oordeelde dat verweerster het administratief bezwaar niet had moeten afhandelen, omdat er geen bezwaar openstond tegen het landsbesluit. Het bezwaar van klager werd gegrond verklaard en het bestreden besluit werd nietig verklaard. Het Gerecht concludeerde dat het landsbesluit niet voldeed aan de geldende wettelijke bepalingen, omdat verweerster niet had gespecificeerd op welke wettelijke grondslag het landsbesluit was gebaseerd. Hierdoor kon het landsbesluit niet in stand blijven.
Daarnaast werd verweerster veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan klager, vastgesteld op NAf 31,82. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de wettelijke grondslagen voor hun besluiten duidelijk te maken.