ECLI:NL:OGAACMB:2020:123

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AUA202000644
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar in het onderwijs en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op het bezwaar van klaagster, de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling, tegen de ministeriële beschikking van 30 januari 2020. Deze beschikking hield in dat klaagster met ingang van 1 april 2015 werd bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse en met ingang van 1 april 2019 naar de rang van hoofdklerk. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze bevorderingen, stellende dat zij eerder recht had op bevordering op basis van eerdere verzoeken die zij had ingediend. Het gerecht heeft vastgesteld dat klaagster haar bezwaarschrift tijdig heeft ingediend, ondanks dat dit na de formele termijn was, omdat zij pas op 18 februari 2020 kennis had genomen van de bestreden beschikking. Het gerecht heeft geoordeeld dat het bezwaar ontvankelijk is en dat verweerder niet zonder nadere motivering kan volharden in zijn standpunt dat klaagster niet eerder dan 1 april 2015 kan worden bevorderd. De bestreden beschikking is vernietigd en verweerder is veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het gerecht heeft bepaald dat verweerder binnen drie maanden opnieuw op het verzoek van klaagster moet beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 14 december 2020
GAZA nr. AUA202000644

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. R.P. Lee,
tegen:

de Minister van Onderwijs, Wetenschap en Duurzame Ontwikkeling,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij ministeriële beschikking van 30 januari 2020 (de bestreden beschikking) heeft verweerder klaagster met ingang van 1 april 2015 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4, dienstjaar 8), en met ingang van 1 april 2019 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).
Hiertegen heeft klaagster bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift op 21 februari 2020.
Verweerder heeft op 26 oktober 2020 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2020, alwaar zijn verschenen partijen bij hun gemachtigden voornoemd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking heeft kunnen kennis dragen.
1.2
Klaagster heeft haar bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Zij heeft echter aangevoerd pas op 18 februari 2020 kennis te hebben genomen van de bestreden beschikking, hetgeen door verweerder niet is betwist. Het tegendeel blijkt ook niet uit de gedingstukken. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar bezwaar.
De feiten
2.1
Klaagster is met ingang van 15 augustus 2008 benoemd als ambtenaar in tijdelijke dienst in de functie van administratieve kracht, rang van klerk (schaal 3), bij het Openbaar Onderwijs.
2.2
Bij ministeriële beschikking van 28 augustus 2009 is klaagster met ingang van 1 augustus 2009 als ambtenaar in vaste dienst benoemd.
2.3
Bij onderscheiden (rappel)brieven van 12 maart 2012, 27 augustus 2013, 28 januari 2014, 8 juni 2015, 1 maart 2018, 12 maart 2018 en 27 november 2018 heeft klaagster aan verweerder verzocht om haar naar de rang van klerk 1ste en vervolgens naar de rang van hoofdklerk te bevorderen.
2.4
Bij brief van 25 september 2018 heeft het hoofd van Scol Primario Kudawecha positief geadviseerd met betrekking tot het functioneren van klaagster.
2.5
Bij schrijven van 20 januari 2020 heeft van de interim-directeur van de Dienst Publieke Scholen een voorstel gedaan om klaagster met ingang van 1 april 2015 naar de rang van klerk 1ste klasse te bevorderen (schaal 4).
2.6
Bij bestreden beschikking is klaagster met ingang van 1 april 2015 bevorderd naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4, dienstjaar 8) en met ingang van 1 april 2019 naar de rang van hoofdklerk (schaal 5, dienstjaar 7).
De standpunten van partijen
3.1
Klaagster kan zich niet verenigen met de ingangsdatum van de aan haar bij de bestreden beschikking toegekende bevorderingen. Klaagster voert hiertoe aan dat verweerder zijn beslissing om klaagster met ingang van 1 april 2015 heeft gebaseerd op het verzoek van klaagster van 12 maart 2018 en hierbij – zonder motivering – geen rekening heeft gehouden met haar eerdere verzoeken die vanaf 12 maart 2012 dateren. Klaagster betoogt dat zij - gelet op haar eerdere bevorderingsverzoeken - met ingang van 15 augustus 2012 naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) en met ingang van 15 augustus 2016 naar de rang van hoofdklerk dient te worden bevorderd.
3.2
Verweerder voert - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking correct en conform de geldende regels is genomen.
De regelgeving
4.1
Ingevolge artikel 13, eerst lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (hierna: Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
4.2.1
Voor zover hier van belang wordt ingevolgde artikel 1, eerste lid, van de Landsverordening basisonderwijs (hierna: Lbo) verstaan onder:
Minister: de minister van Welzijnszaken;
(…)
Bevoegd gezag: voor wat betreft:
a. een openbare school: de Minister;
b. een bijzondere school: het schoolbestuur.
4.2.2
Ingevolge artikel 31, van de Lbo worden de salarissen en de toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen aan het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel, vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
4.2.3
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Lbo benoemt, schorst en ontslaat het bevoegd gezag het hoofd, de onderwijzers en het overige personeel. De benoeming geschiedt zoveel mogelijk in een volledige betrekking.
4.3
Ingevolge artikel 4, tweede lid van de Bezoldigingsregeling Aruba 1986 (hierna: BrA), dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering, aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.4
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 35, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: de La) dat een bezwaarschrift kan worden ingediend tegen een weigering om te beschikken. Blijkens de memorie van toelichting op deze bepaling is hiermee beoogd de ambtenaar niet alleen te beschermen tegen daden, maar ook tegen verzuim, nalatigheid, achterwege blijven van handelingen of beschikkingen, opzettelijk of uit zorgeloosheid.
4.5
Artikel 41, eerste lid van de La bepaalt, zover hier van belang, dat het bezwaarschrift moet worden ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop de aangevallen weigering is uitgesproken. Het tweede lid bepaalt dat een orgaan wordt geacht de weigering tot het nemen van een beschikking te hebben uitgesproken, indien het binnen de daarvoor bepaalde tijd of, waar een tijdsbepaling ontbreekt, binnen redelijke tijd een verplichte beschikking niet genomen heeft. In dit geval loopt de termijn van dertig dagen van de dag, waarop de weigering geacht wordt te zijn uitgesproken.
4.4
Conform het vigerende beleid van de overheid, zoals bekrachtigd in de ministerraadvergadering van 27 oktober 1995, mogen bevorderingen gerekend vanaf de datum van officiële registratie c.q. verzoek/voorstel niet meer dan drie jaar terugwerken.
Ten aanzien van de interpretatie van de term “officiële registratie” heeft de ministerraad op 19 september 2008 besloten om indiening van een bevorderingsverzoek bij een leidinggevende van een overheidsdienst als officiële registratie te beschouwen bij de toepassing van bedoelde beleidsregel.
De beoordeling
5.1
Het gerecht overweegt allereerst dat de bevoegdheid van verweerder om zijn ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het bestreden besluit, waartegen klager in deze procedure opkomt, slechts marginaal kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.2
Niet in geschil is dat klaagster in aanmerking komt voor bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) en naar de rang van hoofdklerk (schaal 5). Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten om klaagster ingaande 1 april 2015 naar schaal 4 en ingaande 1 april 2019 naar schaal 5 te bevorderen.
5.3
In de uitspraak van 7 maart 2005 (RvBAz 2003/48) heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken overwogen dat de overheid de beleidsregel van maximaal drie (3) jaar terugwerkende kracht bij bevordering als vaste gedragslijn hanteert en dat niet is gebleken dat de overheid stelselmatig van die gedragslijn afwijkt. Dit gerecht heeft bij eerdere uitspraken reeds overwogen dat de overheid ten aanzien van die beleidsregel een gerechtvaardigd belang heeft om een grens te stellen aan de terugwerkende kracht van bevorderingen, zulks om te voorkomen dat zij achteraf wordt geconfronteerd met onevenredig grote salarisverplichtingen. Een grens van drie jaar getuigt in dat verband niet van een onevenredige belangenafweging. Van een ambtenaar mag in beginsel verwacht worden dat hij binnen die termijn zijn bevorderingsverzoek heeft ingediend.
5.4.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat verweerder reeds bij brief van 12 maart 2012 bekend was met het verzoek van klaagster om naar de rang van klerk 1ste en hoofdklerk te worden bevorderd (zie r.o. 2.3). Bij bestreden beschikking is klaagster met ingang van 1 april 2015 bevorderd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat klaagster niet eerder kon worden bevorderd, daar klaagster niet is opgekomen tegen het uitblijven van een beschikking op haar eerdere bevorderingsverzoeken en dat bij de bestreden beschikking van haar bevorderingsverzoek van 12 maart 2018 is uitgegaan. Het gerecht kan verweerder hierin niet volgen, om de navolgende redenen.
5.4.2
Vaststaat dat klaagster met ingang van 15 augustus 2008 in de rang van klerk (schaal 3) is geplaatst. Niet in geschil is dat klaagster na vier jaar anciënniteit in de rang van klerk (schaal 3) in aanmerking kan komen voor een bevordering naar de eerstvolgende rang (schaal 4). Vaststaat dat klaagster reeds bij brief van 12 maart 2012 een verzoek bij verweerder heeft gedaan om naar de rang van klerk 1ste en vervolgens naar de rang van hoofdklerk te worden bevorderd, op welk verzoek zij bovendien nadien diverse malen heeft gerappelleerd. Vaststaat ook dat verweerder nimmer inhoudelijk op dit steeds gerappelleerde verzoek heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009, ECLI:NL:ORBANAA:2009:BK9368) wordt de weigering van verweerder om op een verzoek te beschikken niet als een afwijzende beschikking (noch als een goedkeurende beschikking) gekwalificeerd. De mogelijkheid tot het instellen van een rechtsmiddel tegen deze weigering om te beschikken is derhalve (primair) een procedureel middel dat kan worden ingezet om het bestuursorgaan te bewegen tot besluitvorming. Dat klaagster van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, betekent niet dat een in rechte onaantastbare afwijzende beschikking op haar gerappelleerde bevorderingsverzoek is ontstaan. Verweerder kan derhalve, naar het oordeel van het gerecht, niet zonder nadere motivering volharden in zijn standpunt dat klaagster niet eerder dan met ingang van 1 april 2015 kan worden bevorderd.
5.5
Onder deze omstandigheden heeft verweerder de bestreden beschikking niet van een deugdelijke motivering voorzien. De bestreden beschikking komt dan ook reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking.
6. Het bezwaar is gegrond. De bestreden beschikking van 30 januari 2020 dient te worden vernietigd.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, begroot op een bedrag van Afl. 1.400,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vernietigt de beschikking van 30 januari 2020;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak opnieuw op het verzoek van klaagster van 12 maart 2012 beslist, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag, 14 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.