ECLI:NL:OGAACMB:2020:26

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
AUA202000454
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorziening bij voorraad in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 16 maart 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van een ambtenaar, werkzaam als politieagent bij het Korps Politie Aruba (KPA). De verzoeker had een verzoek ingediend om een beslissing bij voorraad, omdat hij vreesde dat hij na afloop van een opgelegde toegangsontzegging in zijn ambt zou worden geschorst. De toegangsontzegging was opgelegd door de korpschef van het KPA en was verlengd tot maximaal zes weken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beschikking van de korpschef niet voorzag in schorsing van de verzoeker en dat het verstrijken van de termijn van de toegangsontzegging geen grond voor schorsing opleverde. Hierdoor was de vrees van de verzoeker voor een schorsing onvoldoende concreet en niet gegrond. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen situatie was waarin een onverwijlde voorziening wenselijk was ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de verzoeker. Het verzoek werd derhalve afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 16 maart 2020
Gaza nr. AUA202000454

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een beslissing bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 januari 2020 heeft de korpschef van het Korps Politie Aruba (KPA) namens verweerder met toepassing van artikel 48 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) de bij beschikking van 20 december 2019 aan verzoeker opgelegde toegangsontzegging tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en -voertuigen van het KPA met maximaal zes weken verlengd ingaande 31 januari 2020.
Daartegen heeft verzoeker op 10 februari 2020 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Tevens heeft hij zich op 10 februari 2020 tot het gerecht gewend met onderhavig verzoek.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2020 in raadkamer behandeld, alwaar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
De feiten
2.1
Verzoeker is ambtenaar en als politieagent werkzaam bij KPA.
2.2
Op 12 december 2019 gingen via sociale media twee video-opnames rond van twee geüniformeerde politieagenten, een patrouilleauto en twee dames.
2.3
Bij brief van 20 december 2019 maakt de korpschef verzoeker bekend dat er aanleiding bestaat tot het instellen van een disciplinair onderzoek tegen verzoeker.
2.4
Bij beschikking van 20 december 2019 heeft de korpschef namens de minister verzoeker per direct de toegang ontzegd tot alle dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, voer- en vaartuigen van het KPA voor de duur van zes weken.
2.5
Bij beschikking van 28 januari 2020 heeft de korpschef namens de minister de bij beschikking van 20 december 2019 aan verzoeker opgelegde toegangsontzegging met ingang van 31 januari 2020 met maximaal zes weken verlengd.
2.6
Bij uitspraak van dit gerecht van 10 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker tot schorsing van de beschikking van 20 december 2019 afgewezen, omdat de termijn van de daarbij opgelegde toegangsontzegging was verstreken. De voorzieningenrechter heeft daarbij evenwel overwogen dat de beschikking van 20 december 2019 naar voorlopig oordeel niet aan de vereisten van evenredigheid en proportionaliteit voldoet, en dat de beschikking derhalve onvoldoende zorgvuldig en draagkrachtig is gemotiveerd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de beschikking van 28 januari 2020 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de verlenging van de toegangsontzegging plaatsvindt in het belang van het tegen verzoeker gestarte disciplinair onderzoek aangaande een incident dat plaatsvond tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden als politieambtenaar.
3.2
Verzoeker betoogt dat de verlenging van de toegangsontzegging in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, nu verweerder daarvoor opnieuw geen precieze reden heeft gegeven. Verzoeker verwijst hierbij naar de uitspraak van het gerecht van 10 februari 2020.
De beoordeling
4.1
Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting te kennen gegeven dat zijn spoedeisend belang ligt in zijn vrees dat verweerder hem, na afloop van de hem bij beschikking van 28 januari 2020 opgelegde toegangsontzegging op 13 maart 2020, in zijn ambt zal schorsen. De beschikking van 28 januari 2020 voorziet evenwel niet in schorsing van verzoeker. Evenmin is het verstrijken van de termijn van een opgelegde toegangsontzegging een grond voor schorsing. Gelet hierop is de vrees van verzoeker voor een schorsing in zijn ambt als direct gevolg van de beschikking van 28 januari 2020 onvoldoende concreet en daarom niet gegrond.
4.2
Gelet op de vorenstaande en mede in aanmerking genomen dat de toegangsontzegging maar tot 13 maart 2020 voortduurde, is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich geen situatie voordoet waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor verzoeker, een onverwijlde voorziening wenselijk is. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.