ECLI:NL:OGAACMB:2020:31

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901032, AUA201901724, AUA201901749, AUA201901751, AUA201902351 en AUA201902382
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren van een ambtenaar tegen de besluiten van de Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport met betrekking tot tijdelijke werkzaamheden, toegangsontzegging en beperking van het takenpakket

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan op de bezwaren van klager, een ambtenaar, tegen verschillende besluiten van de Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport. Klager, die sinds oktober 2016 de functie van directeur van de Directie Volksgezondheid (DVG) bekleedt, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlenging van de periode waarin hij andere werkzaamheden moest verrichten, de ontzegging van toegang tot de DVG, en de beperking van zijn takenpakket. De minister had klager eerder opgedragen om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, maar het gerecht oordeelt dat deze opdracht geen tijdelijk karakter had en dat de minister niet voldoende gemotiveerd heeft waarom klager niet meer in zijn functie kon terugkeren. De minister heeft ook de toegang van klager tot de DVG ontzegd, maar het gerecht oordeelt dat de redenen hiervoor onvoldoende zijn onderbouwd. De uitspraak van het gerecht vernietigt de bestreden besluiten van de minister en verklaart de bezwaren van klager gegrond. Het gerecht heeft ook de proceskosten van klager toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2020
Gaza nrs. AUA201901032, AUA201901724, AUA201901749, AUA201901751, AUA201902351 en AUA201902382

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op de bezwaren van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigden: de advocaten mr. D.G. Kock en mr. E.M.J. Cafarzuza,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN TOERISME, VOLKSGEZONDHEID EN SPORT,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: de advocaat mr. C.B.A. Coffie.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 15 maart 2019 heeft verweerder de periode waarop hij klager eerder met toepassing van artikel 52 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) had opgedragen werkzaamheden te verrichten als beleidsadviseur/beleidsmedewerker met twaalf weken verlengd.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 1 april 2019 (AUA201901032).
Verweerder heeft op 27 mei 2019 een contramemorie ingediend.
Bij beschikking van 21 mei 2019 heeft verweerder klager met toepassing van artikel 52 van de Lma opgedragen om voor de duur van twaalf weken werkzaamheden te verrichten als beleidsmedewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg (BOV).
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 23 mei 2019 (AUA201901724).
Verweerder heeft op 29 augustus 2019 een contramemorie ingediend.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft verweerder klager bericht dat hij sinds 21 mei 2019 geen enkele bevoegdheden en ook geen tekenbevoegdheden meer heeft.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 27 mei 2019 (AUA201901749).
Verweerder heeft op 29 augustus 2019 een contramemorie ingediend.
Bij beschikking van 24 mei 2019 heeft verweerder aan klager de toegang tot Directie Volksgezondheid (DVG) ontzegd voor de duur van 6 weken.
Hiertegen heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 27 mei 2019 (AUA201901751).
Verweerder heeft op 29 augustus 2019 een contramemorie ingediend.
Bij brief van 25 juni 2019 heeft verweerder klager bericht dat hij conform de beslissing van het gerecht van 24 juni 2019 zijn werkzaamheden als directeur mag uitoefenen met uitzondering van de werkzaamheden die betrekking hebben op het personeel of met betrekking tot het formatierapport en een eventueel aan klager verleende machtiging om contracten met derden aan te gaan ingetrokken.
Klager heeft zich op 9 juli 2019 tot het gerecht gewend met het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad (AUA201902351).
Tevens heeft klager bezwaar gemaakt door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht op 17 juli 2019 (AUA201902382).
Verweerder heeft op 30 september 2019 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 februari 2020. Klager is verschenen, bijgestaan door mr. Cafarzuza voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de La kan een bezwaarschrift worden ingediend ter zake dat beschikkingen, handelingen of weigeringen (om te beschikken of te handelen), ten aanzien van een ambtenaar als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden door een administratief orgaan genomen, verricht of uitgesproken, feitelijk of rechtens met de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften strijden, of dat bij het nemen, verrichten of uitspreken daarvan het administratief orgaan van zijn bevoegdheid kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waarvoor die bevoegdheid is gegeven.
1.2
Ingevolge artikel 4, van de Lma, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van deze landsverordening en de uit kracht daarvan gegeven voorschriften onder het bevoegde gezag de Gouverneur verstaan.
1.3
Ingevolge artikel 48 van de Lma kan aan een ambtenaar door of namens de betrokken minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
1.4
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar verplicht zo nodig tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht.
Ingevolge het derde lid worden de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden de ambtenaar opgedragen door of namens de betrokken minister.
1.5
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lma is, wanneer het belang van de dienst zulks vordert, de ambtenaar verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag.
Ingevolge het tweede lid wordt een andere betrekking of een andere werkkring hem, tenzij in spoedeisende gevallen, niet opgedragen dan nadat hij is gehoord.
Feiten
2.1
Klager bekleedt vanaf oktober 2016 de functie van directeur van de DVG.
2.2
Bij brief van 22 mei 2018 bericht een afgevaardigde van de vakbond T.O.P.A. verweerder onder meer het volgende:
“(…) De werknemers van de DVG binnen de verschillende afdelingen en diensten hebben knelpunten die zij dagelijks beleven in kaart gezet (zie Bijlage 1: Doorlichting DVG). Deze knelpunten wijzen uit naar een wanbeleid van de DVG. Dit wanbeleid is van een zo ingrijpende aard dat er geen sprake kan zijn van voldoende kennis en kunde van de directeur. Er is sprake van een verkeerde keuze in management stijl (dwang). (…)
Ook het tevredenheidsonderzoek bevestigt deze gevolgen. De heer [klager] is niet capabel om de functie van directeur van de DVG uit te oefenen (Zie Bijlage 2: Tevredenheidsonderzoek). (…)
Al met al is de conclusie dat de heer [klager] niet geschikt is om de functie van directeur van de DVG te bekleden. De werknemers van de DVG verzoeken de Minister van TVS om in te grijpen. De heer [klager] kan niet langer deze functie uitoefenen. Als Minister kijken wij uit naar uw hulp. Wij rekenen erop dat u de nodige maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de DVG weer naar behoren kan functioneren. De werknemers verlangen naar goede arbeidsomstandigheden waarin de werknemers waarin de werknemers van de DVG weer lichamelijk en mentaal gezond en optimaal hun werk kunnen doen.”
2.3
Op 29 mei 2018 heeft de Departamento di Recurso Humano (DRH) verweerder desgevraagd geadviseerd over voormelde brief van 22 mei 2018. De conclusie van dit advies luidt:
“Het lijkt onvermijdelijk dat de DVG een nieuwe start moet maken. Om rust te brengen en ook objectiviteit voor deugdelijke en weloverwogen besluitvorming wordt u geadviseerd om een commissie in te stellen die belast zal worden met de doorlichting met dezelfde probleemstelling en aanpak als bij de DIP, namelijk de organisatie, het beleid en de hoofdwerkprocessen door te lichten.”
2.4
Bij beschikking van 1 juni 2018 heeft verweerder klager met onmiddellijke ingang de toegang tot de DVG ontzegd. Verweerder schrijft:
“In het belang van de voorgenomen doorlichting en intern onderzoek bij de Directie Volksgezondheid bericht ik aan u dat u per direct de toegang tot het onderkomen van de directie Volksgezondheid alsook de toegang tot de onderkomens van de onder de Directie Volksgezondheid ressorteerde diensten is ontzegd.”
2.5
Op 1 juni 2018 heeft de directeur van de DRH een nadere toelichting gegeven op voormeld advies van 29 mei 2018. De directeur schrijft onder andere:
“(…) Concreet is voorgesteld om een doorlichting te laten plaatsvinden waarbij beleid, organisatie en processen doorgelicht kunnen worden. In hetzelfde advies is een korte zin opgenomen, namelijk: Het lijkt onvermijdelijk dat de DVG een nieuwe start moete maken. Uit de verklaringen in de pers moet ik begrijpen dat deze zin verkeerd is geïnterpreteerd. Bij de genoemde maatregelen verwijst u oa naar genoemde zin en advies van DRH. Kennelijk is oa besloten om:
- de directeur DVG naar huis te sturen en een management team in te stellen.
- een doorlichting te entameren.
Vanwege de interpretatie van genoemde zin, zal ik een en ander toelichten. Op geen enkel moment is geadviseerd om een conclusie te trekken omtrent het functioneren van de directeur, doch wel omtrent achtergrond van klachten van de heer [naam afgevaardigde TOPA]. (…)
Het voorstel voor een doorlichting verwijst naar het onderzoeken van organisatie, beleid en processen om o.a. de vele aantijgingen te achterhalen, bevestigen of uit de wereld te helpen. Dit om rust te brengen en objectiviteit voor deugdelijke en weloverwogen besluiten te creëren. Dit is wat bedoeld wordt met de nieuwe start en was dus geen enkel moment gericht op de directeur DVG of enig ander persoon. (…)
Indien u de visie en aanpak van dhr. [klager] wenst aan te passen dan is dat uw prerogatief. Met mogelijke koerswijziging (ook bij alle andere formatieonderzoeken) is rekening gehouden door de afrondende werkzaamheden van de formatierapporten (ruim 30) tot na de verkiezingen aan te houden.
Voor wat betreft de uitspraken omtrent “handpicked” van dhr. [klager] ter vervulling van de functie van Directeur DVG en niet volgen van de werving en selectieprocedure zij dat dit niet het geval is. Betrokkene heeft een selectieprocedure doorlopen en na een assessment heeft de commissie geadviseerd om betrokkene te benoemen als directeur waarbij wel als advies is gegeven om betrokkene coaching/begeleiding in de nieuwe functie aan te bieden vanwege het belang van de strategische functie. (…).”
2.6
Bij ministeriële beschikking van 11 juni 2018 heeft verweerder met ingang van 6 juni 2018 voor een periode van drie maanden een managementteam voor de DVG ingesteld en aan de voorzitter van het managementteam toegekend de taken en bevoegdheden die volgens de wet en beleid aan de directeur van de DVG toekomen.
2.7
Bij beschikking van 13 juni 2018 heeft verweerder de toegangsontzegging van 1 juni 2018 nader onderbouwd. Verweerder schrijft onder andere:
“(…) Zoals reeds aangegeven is het in het belang van de voorgenomen doorlichting en met name het intern onderzoek bij de DVG, dat uw toegang tot het onderkomen van de DVG alsook uw toegang tot de onderkomens van de onder de DVG ressorteerde diensten is ontzegd. (…)
Voornoemd onderzoek en de voorgenomen doorlichting zal in principe zes weken in beslag nemen.”
2.8
Bij uitspraak van dit gerecht van 6 juli 2018 (AUA201801566 en AUA201801698) heeft het gerecht de aldus opgelegde toegangsontzegging geschorst totdat in hoogste instantie op de daartegen gerichte bezwaren zal zijn beslist.
2.9
Bij beschikking van 6 juli 2018 heeft verweerder klager met toepassing van artikel 52 van de Lma opgedragen om voor de duur van twaalf weken werkzaamheden te verrichten als beleidsadviseur/beleidsmedewerker. Verweerder schrijft:
“Kort na het aantreden van het managementteam zijn diverse gesprekken gevoerd met het personeel, waarbij verschillende klachten zijn gemeld (over uw functioneren). Uw afwezigheid heeft dit ongetwijfeld mogelijk gemaakt. De intake en registratie van deze gesprekken zijn nog niet afgerond en vormen onderdeel van de nog lopende onderzoeken naar onder andere meerdere aantijgingen en/of indicaties van plichtsverzuim die afdoen in het vertrouwen dat in u werd gelegd, gelet op uw functie. Mede in het kader hiervan heb ik dan ook besloten om het managementteam en haar taken en bevoegdheden intact te laten. Dit zal mijns inziens ten goede komen van de rust bij het personeel op de werkvloer. Op advies van de DRH is ook een doorlichtingscommissie ingesteld die de doorlichting op dit moment uitvoert.
Op grond van gemelde nog lopende onderzoeken acht ik het in het belang van de dienst en van de verdere loop van de onderzoeken van belang, dat u tijdelijk (wellicht) andere ambtelijke werkzaamheden bij de DVG zult moeten uitvoeren dan u gewoonlijk verricht.”
2.1
Bij uitspraak van dit gerecht van 17 augustus 2018 (AUA201802071) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van klager tot het treffen van een voorziening bij voorraad hangende het bezwaar tegen de beschikking van 6 juli 2018 afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen:
“2.11 Deze ondeugdelijke motivering leidt - anders dan in de rechterlijke uitspraak van 6 juli 2018 - evenwel niet tot het treffen van een voorlopige voorziening. Niet valt immers uit te sluiten dat in de bodemprocedure de gebreken in de vermelding van de motivering van de beschikking van 6 juli 2018 voor gedekt worden verklaard, gelet op de uitvoerige nadere motivering en concretisering die in de procedure bij dit Gerecht door verweerder ter zitting is verstrekt. In dat verband hecht de voorzieningenrechter met name aan de nadere onderbouwing van verweerder dat wordt gevreesd dat verzoeker in zijn positie van directeur het onderzoek bij DVG zou kunnen frustreren, en dat onderzoek wordt gedaan naar de klachten - die nu zijn geconcretiseerd - over het functioneren van verzoeker zelf.”
2.11
Gedurende de periode augustus-september 2018 heeft Advance Human Resource Group op verzoek van verweerder een HR Quickscan uitgevoerd binnen de DVG. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het “Eindrapport HR Quickscan Directie Volksgezondheid Aruba”.
2.12
Bij beschikking van 1 oktober 2018 heeft verweerder de periode waarin hij klager eerder met toepassing van artikel 52 van de Lma had opgedragen andere werkzaamheden te verrichten met twaalf weken verlengd.
2.13
Bij beschikking van 15 januari 2019 heeft verweerder de periode waarin hij klager eerder met toepassing van artikel 52 van de Lma had opgedragen andere werkzaamheden te verrichten met twaalf weken verlengd.
2.14
Bij uitspraak van dit gerecht van 4 februari 2019 (AUA201900122) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van klager tot het treffen van een voorziening bij voorraad hangende het bezwaar tegen de beschikking van 15 januari 2019 afgewezen. Daartoe heeft hij overwogen:
“Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opdragen van andere werkzaamheden op grond van artikel 52 van de Lma een tijdelijk karakter dient te hebben en niet telkenmale verlengd kan worden. Op verweerder rust de plicht om voortvarend te handelen teneinde onnodige verlengingen te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het interne onderzoek naar het functioneren van verzoeker nog gaande is en verweerder in afwachting is van het advies van DRH omtrent de consequenties als gevolg van de verkregen onderzoeksresultaten. Het managementteam dient de gelegenheid te krijgen dit interne onderzoek af te ronden hetgeen wordt bemoeilijkt als verzoeker zijn werkzaamheden als directeur hervat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot onderhavige verlenging had kunnen komen. De voorzieningenrechter zal het belang van verweerder thans nog zwaarder laten wegen dan het belang van verzoeker om zijn werkzaamheden als directeur te hervatten. Bij deze belangenafweging betrekt de voorzieningenrechter dat het salaris van verzoeker wordt doorbetaald en hij in de gelegenheid wordt gesteld andere werkzaamheden te verrichten. Verweerder dient in de komende weken concrete stappen te nemen betreffende de rechtspositie van verzoeker teneinde een derde verlenging van de periode waarin verzoeker andere werkzaamheden worden opgedragen te voorkomen.”
2.15
Bij beschikking van 15 maart 2019 heeft verweerder de periode waarin hij klager eerder met toepassing van artikel 52 van de Lma had opgedragen andere werkzaamheden te verrichten met twaalf weken verlengd.
2.16
Op 12 april 2019 heeft de DRH verweerder desgevraagd onder meer het volgende geadviseerd:
“(…) een beslissing in de ministerraad uit te lokken ter zake de ontheffing en overplaatsing ex artikel 53 van de Lma van betrokkene wegens ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt. (…)”
Daartoe heeft DRH het volgende geconcludeerd:
“Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden is er voldoende aanleiding om te concluderen dat bij betrokkene de vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling voor het op goede wijze vervullen van zijn functie, ontbreken. Indien betrokkene terugkeert in zijn functie als directeur, kan de rust die thans heerst binnen de DVG niet gegarandeerd worden. Dit geldt eveneens ten aanzien van de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatie. Derhalve dient het belang van het Land bij het ontheffen van betrokkene uit zijn functie te prevaleren, boven het belang van betrokkene bij behoud van zijn functie.
Redenen waarom betrokkene uit de functie van directeur DVG ontheven dient te worden. Alvorens hij uit de functie van directeur DVG ontheven kan worden, dient hij ex artikel 53 Lma, een passende functie worden aangeboden. Voorts zal betrokkene alvorens hij ontheven en overgeplaatst wordt, ter zake gehoord dienen te worden.”
2.17
Bij uitspraak van dit gerecht van 20 mei 2019 (AUA201901249) heeft de voorzieningenrechter het verzoek van klager tot het treffen van een voorziening bij voorraad toegewezen en de beschikking van 15 maart 2019 geschorst. Daartoe heeft hij onder meer het volgende overwogen:
“4.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderzoek naar het functioneren van verzoeker is afgerond. Het managementteam heeft daarmee de gelegenheid gekregen om het intern onderzoek af te ronden in afwezigheid van verzoeker.
4.3
Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opdragen van andere werkzaamheden op grond van artikel 52 van de Lma een tijdelijk karakter dient te hebben en niet telkenmale verlengd kan worden. In de laatste uitspraak van 4 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen dat verweerder concrete stappen dient te nemen betreffende de rechtspositie van verzoeker teneinde een derde verlenging van de periode waarin verzoeker andere werkzaamheden worden opgedragen te voorkomen. Desondanks heeft verweerder deze periode nogmaals met twaalf weken verlengd (derde verlenging).
4.4
De voorzieningenrechter overweegt dat hetgeen verweerder verzoeker thans verwijt - zijnde gesteld ongeoorloofd verzuim en dienstweigering met betrekking tot de nadien opgedragen werkzaamheden - geen betrekking heeft op de situatie zoals die bestond toen werd besloten om verzoeker deze andere werkzaamheden op te dragen, zodat deze omstandigheden niet aan dat besluit ten grondslag hebben kunnen liggen.
4.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de derde verlenging onrechtmatig. Van een dringend belang om verzoeker niet meer toe te laten tot zijn reguliere werkzaamheden is niet gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat ernstig moet worden betwijfeld of de bestreden beslissing in de bodemprocedure in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de bestreden beslissing te schorsen en een voorziening bij voorraad te treffen zoals door verzoeker verzocht.”
2.18
Bij brief van 21 mei 2019 heeft verweerder klager in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een mogelijke overplaatsing.
2.19
Bij uitspraak van dit gerecht van 24 juni 2019 (AUA201901723, AUA201901871 en AUA201902058) heeft de voorzieningenrechter de beschikkingen van 21 mei 2019, 22 mei 2019 en van 24 mei 2019, strekkende tot de opdracht aan klager met onmiddellijke ingang de functie van beleidsmedewerker bij het Bureau Ondersteuning Verslavingszorg uit te voeren voor een periode van twaalf weken, het ontnemen van de tekenbevoegdheid van klager en de ontzegging met onmiddellijke ingang voor zes weken de toegang tot alle dienstlokalen, -gebouwen en -terreinen, kantoorruimtes en voertuigen in gebruik bij/door de DVG, geschorst. Daartoe heeft hij onder meer het volgende overwogen:
“De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid verzoeker andere werkzaamheden op te dragen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. De uitspraak van 20 mei 2019 waarbij is gelast dat verzoeker met onmiddellijk ingang wordt toegelaten tot de Directie Volksgezondheid om zijn reguliere werkzaamheden als directeur uit te voeren, betekende voor beide partijen een inspanningsverplichting deze beslissing op ordentelijke wijze uit te voeren. Verzoeker heeft zich op 21 mei 2019 op zijn werkplek gemeld teneinde zijn werkzaamheden als directeur te hervatten. Niet is gebleken dat verweerder enige actie heeft ondernomen om de terugkeer van verzoeker op zijn werkplek in goede banen te leiden, hoewel dit wel op de weg van verweerder als werkgever had gelegen. Zo is gesteld noch gebleken dat verweerder na de uitspraak van de voorzieningenrechter met verzoeker of zijn gemachtigde contact heeft opgenomen om de overdracht en eventuele nadere invulling van verzoekers werkzaamheden als directeur te bespreken. Evenmin is gebleken of en op welke wijze verweerder het personeel, inclusief het Managementteam, heeft voorbereid op de terugkeer van verzoeker als directeur. Voor zover verzoeker zich op 21 mei 2019 ongelukkig heeft uitgelaten over het voortbestaan en de samenwerking met het Managementteam, had het op de weg van verweerder gelegen met verzoeker hierover in gesprek te treden. Verweerder heeft dit nagelaten en dezelfde dag verzoeker wederom andere werkzaamheden opgedragen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen de uitspraak van de voorzieningenrechter uit te voeren. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid verzoeker andere werkzaamheden op te dragen.
5. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar tegen de bestreden beschikking I een redelijke kans van slagen, wat grond vormt voor schorsing van deze beschikking.
6. De bestreden beschikkingen II en III zijn onlosmakelijk met de bestreden beschikking I verbonden. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding elk van de drie bestreden beschikkingen te schorsen.”
Beoordeling
3.1
Klager betoogt in de onderscheiden bezwaarschriften - samengevat - dat verweerder bij het opdragen van andere werkzaamheden, beperken van zijn bevoegdheden en het opleggen van een toegangsontzegging oneigenlijk gebruik maakt van de hem toekomende bevoegdheden, dan wel, gelet op eerdere uitspraken in procedures tussen partijen, onvoldoende draagkrachtig motiveert dat en waarom niettemin verlenging van bij eerdere beschikkingen gestelde termijnen aangewezen is.
Tijdelijke werkzaamheden beleidsmedewerker (AUA201901032)
3.2
Met de beschikking van 21 mei 2019 moet de beschikking van 15 maart 2019 als gewijzigd worden beschouwd. Dat heeft verweerder ter zitting desgevraagd bevestigd. Dat brengt met zich dat aan de beschikking van 15 maart 2019 op zichzelf geen betekenis meer toekomt. Nu klager overigens niet heeft betoogd dat en waarom hij belang heeft bij het bezwaar tegen de beschikking van 15 maart 2019, die als zodanig niet meer bestaat, is het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk.
Tijdelijke werkzaamheden beleidsmedewerker BOV (AUA201901724)
3.3
Aan de beschikking van 21 mei 2019 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2019 op 21 mei 2019 op werk is verschenen, waar hij het Managementteam te kennen heeft gegeven dat hij de directeur is, niet samen met het Managementteam zal werken en dat het Managementteam met voormelde uitspraak is opgeheven. Deze gedragingen verdiepen de reeds bestaande vertrouwensbreuk tussen verweerder en klager. Ten slotte stelt verweerder zich in deze beschikking op het standpunt dat gelet op de uitkomsten van onder meer de hiervoor onder 2.11 vermelde Quick Scan van augustus-september 2018 het onwenselijk is dat klager de functie van directeur van de DVG blijft uitoefenen.
3.4.1
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat hoewel hij klager bij de beschikking van 21 mei 2019 heeft opgedragen voor de duur van 12 weken werkzaamheden als beleidsmedewerker BOV te verrichten, de bedoeling daarbij is geweest dat klager niet zou terugkeren in de functie van directeur van de DVG, maar zal worden overgeplaatst naar de hem tijdelijk opgedragen functie. In dit verband heeft verweerder verwezen naar het door hem ingenomen standpunt dat klager ongeschikt is voor het uitoefenen van de directeursfunctie, alsmede de ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen. Gelet hierop bestaat geen mogelijkheid meer voor een zinvolle samenwerking tussen klager en verweerder, zo heeft verweerder ter zitting verklaard.
Dat van een tijdelijk karakter van de opdracht andere werkzaamheden te verrichten ten tijde van de beschikking van 21 mei 2019 geen sprake meer was, valt ook af te leiden uit de omstandigheid dat verweerder deze beschikking heeft gegeven na een reeks van eerder gegeven opdrachten tot het verrichten van andere werkzaamheden en verlengingen daarvan, voor het eerst op 6 juli 2018. Met de beschikking van 21 mei 2019 heeft verweerder dan ook beoogd om klager permanent andere werkzaamheden te laten verrichten dan die van de directeur van de DVG. Ingevolge artikel 52, eerste lid, gelezen in verbinding met het derde lid, van de Lma is verweerder evenwel bevoegd klager zo nodig op te dragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht. Verweerder heeft bij beschikking van 21 mei 2019 op grond van artikel 52, eerste lid van de Lma klager opgedragen tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten. Nu vaststaat dat de door verweerder gegeven opdracht geen tijdelijk karakter heeft, heeft verweerder klager deze opdracht niet op grond van deze bepaling kunnen geven.
3.4.2
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat klager ongeschikt is voor het uitoefenen van de functie van directeur van de DVG, dan wel dat de ontstane vertrouwensbreuk tussen partijen het belang van de dienst frustreert, zijn ingeval van deze omstandigheden andere wegen te bewandelen. Zo is ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lma, wanneer het belang van de dienst zulks vordert, de ambtenaar verplicht, al of niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking of een andere werkkring te aanvaarden, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen. Deze opdracht gaat uit van het bevoegde gezag, ingevolge artikel 4, van de Lma de Gouverneur. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat de procedure tot overplaatsing van klager is aangevangen en dat thans een conceptlandsbesluit strekkende tot overplaatsing van klager voorligt bij de Gouverneur.
3.5
Het bezwaar tegen de beschikking van 21 mei 2019 is gegrond. Deze beschikking dient te worden vernietigd.
Tekenbevoegdheid (AUA201901749)
3.6
Weliswaar is in de brief van 22 mei 2019, waarbij verweerder klager de tekenbevoegdheid heeft ontnomen, geen termijn vermeld, maar verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat deze brief in samenhang dient te worden bezien met de beschikking van 21 mei 2019. Met de opdracht om tijdelijk werkzaamheden in de functie van beleidsmedewerker BOV te gaan verrichten, hangt uiteraard samen dat aan klager niet meer de bevoegdheden van directeur van de DVG, zoals de tekenbevoegdheid, toekomen, aldus verweerder ter zitting. Nu het bezwaar tegen de beschikking van 21 mei 2019 gegrond is en die beschikking zal worden vernietigd, treft dit resultaat ook de brief van 22 mei 2019.
Toegangsontzegging (AUA201901751)
3.7
Aan de beschikking van 24 mei 2019 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager de hem bij beschikking van 21 mei 2019 gegeven opdracht niet heeft opgevolgd, dat tussen partijen een gebrek aan vertrouwen bestaat en dat een procedure tot ontheffing en overplaatsing is opgestart.
3.8
Ingevolge artikel 48 van de Lma kan aan een ambtenaar door of namens de betrokken minister de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd. Volgens vaste rechtspraak is een toegangsontzegging met toepassing van artikel 48 Lma een voorlopige ordemaatregel is en dient de beschikking waarmee deze ordemaatregel is aangezegd te bevatten de juridische grondslag, de precieze reden, het tijdstip van inwerkingtreding en de te verwachten duur van de ordemaatregel. Een toegangsontzegging dient in de regel niet langer te duren dan de tijd die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aan het bevoegde gezag moet worden gelaten om nadere beslissingen te nemen over de rechtspositie van de ambtenaar. Deze termijn is in de rechtspraak bepaald op zes weken, met de mogelijkheid tot verlening ervan.
3.9
Reeds omdat de beschikking van 21 mei 2019 zal worden vernietigd, als gevolg waarvan die beschikking met terugwerkende kracht geen rechtsgevolgen heeft, biedt het niet voldoen aan de daarbij door verweerder gegeven opdracht onvoldoende grondslag om de toegangsontzegging te dragen. Voor zover verweerder aan de toegangsontzegging het gebrek aan vertrouwen in klager ten grondslag heeft gelegd, is dat evenmin voldoende, nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom dat juist ten tijde van die beschikking tot een toegangsontzegging heeft moeten leiden, terwijl dat gebrek aan vertrouwen kennelijk geruime tijd eerder is ontstaan. Ten slotte is ook de enkele niet nader toegelichte omstandigheid dat een procedure tot overplaatsing is opgestart, onvoldoende om de toegangsontzegging te dragen.
3.1
Het bezwaar tegen de beschikking van 24 mei 2019 is gegrond. Deze beschikking dient te worden vernietigd.
Beperking takenpakket
AUA201902351
3.11
Ter zitting heeft klager het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad hangende het bezwaar tegen de brief van 25 juni 2019 ingetrokken. Dat brengt met zich dat in deze zaak geen beslissing volgt.
AUA201902382
3.12
Bij brief van 25 juni 2019 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:
“(…) Conform de beslissing van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 24 juni 2019 kunt u uw werkzaamheden als directeur uitoefenen. Maar zoals reeds aangegeven zullen een aantal taken worden toebedeeld aan het managementteam. Dit zijn in ieder geval alle werkzaamheden die betrekking hebben op het personeel. Reden hiervoor is dat een aantal van de werknemers (via hun vakbond) hebben aangegeven gegronde vrees te hebben voor represailles omdat zij hun mening hebben geuit in zowel het tevredenheidsonderzoek als de quickscan. Het is ook meer dan redelijk dat dit voorlopig nog door het managementteam zal worden behandeld. Ook zal het managementteam belast blijven met de werkzaamheden die te maken hebben met het formatierapport. Gedurende de behandeling van de laatste rechtszaak heeft u aangegeven daartegen ook geen bezwaren te hebben. U zult belast blijven met alle overige werkzaamheden als directeur. Voor wat betreft de verdeling van de taken en over al de te nemen beslissingen verzoek ik u dit in goed overleg met het managementteam te doen.
Voor zover u een machtiging van de voormalige Minister van Volksgezondheid heeft gehad om bijvoorbeeld contacten met derden aan te gaan, wordt die voor de goede orde ingetrokken. Eventuele documenten en contracten die met het Land Aruba / Minister van Toerisme, Volksgezondheid en Sport moeten worden gesloten, kunt u naar mij doorsturen ter verdere afhandeling. (…)”
3.13
Uit de door verweerder overgelegde functieomschrijving directeur van de DVG valt af te leiden dat de directeur van de DVG onder meer de productiviteit en de kwaliteit van het werk bewaakt, toetst en bevordert, verantwoordelijk is voor een tijdige en structurele personeelsaansturing, functionerings- en beoordelingsgesprekken houdt met het onder hem ressorterend personeel, erop toeziet dat de interne procedures door het personeel worden nageleefd, de werkzaamheden verdeelt, de voortgang bewaakt en het werk van het onder hem ressorterend personeel controleert, en contacten onderhoudt met het personeel van de directie over het verloop van de werkzaamheden, persoonlijke aangelegenheden, functiebeoordelingen en personeelsvergaderingen. Gelet hierop, heeft verweerder met de brief van 25 juni 2019, waarbij hij klager te kennen heeft gegeven dat hij een aantal taken, in ieder geval alle werkzaamheden die betrekking hebben op het personeel, aan het managementteam toebedeelt, kennelijk besloten klager tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, althans tijdelijk een andere invulling te geven aan zijn werkzaamheden als directeur van de DVG. Ingevolge artikel 52, eerste lid, gelezen in verbinding met het derde lid, van de Lma is verweerder op zichzelf bevoegd klager tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen. Verweerder heeft evenwel onvoldoende gemotiveerd welke werkzaamheden hij klager tijdelijk opdraagt. Verweerder heeft niet nader toegelicht wat onder “werkzaamheden die betrekking hebben op het personeel” dient te worden verstaan. Daar komt nog bij dat vrijwel alle werkzaamheden van de directeur van de DVG, gelet op zijn leidinggevende taken en zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de gehele directie, nauw verweven zijn met werkzaamheden met betrekking tot het personeel. Verder heeft verweerder bij de beslissing van 25 juni 2019 eveneens te kennen gegeven dat klager de verdeling van de taken en al de te nemen beslissingen in goed overleg met het managementteam dient te doen. Hieruit kan worden afgeleid dat de opdracht van verweerder niet beperkt is tot de werkzaamheden van klager met betrekking tot het personeel, maar ook andere taken omvat. Een nadere motivering op dit punt heeft verweerder evenwel niet gegeven.
3.14
Gelet op het vorenoverwogene, is het bezwaar tegen de beschikking van 25 juni 2019 gegrond. Deze beschikking dient te worden vernietigd.
3.15
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van 15 maart 2019 niet-ontvankelijk;
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van 21 mei 2019 gegrond;
- vernietigt die beschikking;
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van 22 mei 2019 gegrond;
- vernietigt die beschikking;
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van 24 mei 2019 gegrond;
- vernietigt die beschikking;
- verklaart het bezwaar tegen de beschikking van 25 juni 2019 gegrond;
- vernietigt die beschikking;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klager gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken te Aruba, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 4 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.