In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 23 maart 2020 uitspraak gedaan over het bezwaar van de Gouverneur van Aruba tegen een eerder genomen besluit omtrent de toekenning van een gratificatie. Klaagster, werkzaam als ambtenaar bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS), had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een gratificatie van Afl. 500,- die haar was verleend op basis van haar functie als 2de medewerker Verblijf en Toelating. Klaagster stelde dat zij gedurende een bepaalde periode ook verantwoordelijkheden had gedragen van de functie van 1ste medewerker Verblijf en Toelating en dat zij daarom recht had op een hogere gratificatie, vergelijkbaar met die van een collega die een hogere gratificatie had ontvangen.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat klaagster inderdaad in aanmerking komt voor een gratificatie wegens loffelijke dienstverrichting, maar dat de toekenning van Afl. 500,- niet op een draagkrachtige motivering berustte. Het Gerecht oordeelde dat het bestreden landsbesluit niet in stand kon blijven, omdat verweerder niet had aangetoond dat de toekenning van de gratificatie correct was. Het Gerecht heeft het bezwaar van klaagster gegrond verklaard, het bestreden landsbesluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden opnieuw te beslissen over de gratificatie voor klaagster, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, begroot op Afl. 700,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de toekenning van gratificaties aan ambtenaren en de noodzaak om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het Gerecht heeft de procedurele aspecten van het hoger beroep uiteengezet, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan tegen deze uitspraak.