ECLI:NL:OGAACMB:2020:42

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201901681
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag en plichtsverzuim van ambtenaar onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba uitspraak gedaan over een bezwaar van een ambtenaar, klager, tegen het voornemen van de Gouverneur van Aruba om hem disciplinair te ontslaan. Klager was werkzaam als technisch medewerker bij de Dienst Openbare Werken (DOW) en werd beschuldigd van plichtsverzuim, waaronder het verschijnen op de werkplek onder invloed van alcohol en het onterecht ziekmelden. De Gouverneur had op 24 april 2019 klager in kennis gesteld van het voornemen tot ontslag, waarna klager op 17 mei 2019 bezwaar maakte. De zitting vond plaats op 6 januari 2020, waarbij klager werd vertegenwoordigd door zijn advocaat.

Het gerecht heeft vastgesteld dat klager op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op het werk verscheen en zich ten onrechte ziek meldde. Klager ontkende echter de beschuldigingen van agressief gedrag en bedreiging van de portier. Het gerecht oordeelde dat, hoewel klager zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, de opgelegde disciplinaire straf van ontslag niet evenredig was. Het gerecht hield rekening met de lange dienstbetrekking van klager en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waaronder het incident plaatsvond, namelijk het verlies van meerdere familieleden. Uiteindelijk werd de disciplinaire straf van schriftelijke berisping opgelegd, in plaats van ontslag.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2020
Gaza nr. AUA201901681

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 24 april 2019 nr. DRH/560 Geh (hierna: de kennisgeving) heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La klager in kennis gesteld van zijn voornemen tot het aan klager opleggen van disciplinair ontslag.
Tegen de kennisgeving heeft klager op 17 mei 2019 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 29 november 2019 stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting op 6 januari 2020, waar klager, vertegenwoordigd door de advocaat mr. D.L. Emerencia, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolgde het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3
In artikel 83 van de Lma worden de negen disciplinaire straffen die kunnen worden toegepast, opgesomd. De straffen lopen op van een schriftelijke berisping tot een ontslag.
1.4
Ingevolge artikel 95, eerste lid, van de La kan het bevoegd gezag dat tot strafoplegging wenst over te gaan, van zijn voornemen aan betrokkene kennisgeven. De kennisgeving vermeldt de disciplinaire straf die het bevoegd gezag voornemens is op te leggen, benevens de gronden die het daarvoor meent te hebben.
Ingevolge het tweede kan de betrokkene kan gedurende veertien dagen na ontvangst der kennisgeving een bezwaarschrift inzenden bij het gerecht in ambtenarenzaken.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, wordt de zaak als een gewoon bezwaarschrift behandeld en neem het gerecht in plaats van het bevoegd gezag de beslissing die naar zijn oordeel genomen behoort te worden.
De ontvankelijkheid
2.1
Verweerder heeft te kennen gegeven dat de Dienst Openbare Werken (DOW), waar klager als ambtenaar werkzaam is, op 15 mei 2019 een afschrift van de kennisgeving heeft ontvangen en dat gelet hierop aannemelijk is dat klager de kennisgeving op of omstreeks diezelfde datum heeft ontvangen. Hiervan uitgaande, is het bezwaar van klager ingediend binnen de in artikel 95, vierde lid, van de La gestelde termijn.
Feiten
3.1
Klager is aangesteld als ambtenaar bij de DOW in de functie van technisch medewerker.
3.2
Op 5 september 2018 heeft de directeur van de DOW verzocht tegen klager een disciplinaire procedure te starten omdat klager zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3.3
Bij brief van 25 juli 2018 is aan klager de toegang tot de DOW ontzegd. Bij brief van 5 september 2018 is de toegangsontzegging met zes weken verlengd.
3.4
Bij landsbesluit van 14 november 2018 heeft verweerder besloten om klager in zijn ambt te schorsen totdat het bevoegd gezag een beslissing heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
3.5
Bij brief van 26 september 2018 is klager in de gelegenheid gesteld zich ten aanzien van het aan hem verweten gedrag te verantwoorden.
3.6
Bij brief van 13 november 2018 heeft klager zich verantwoord. Klager schrijft onder andere:
“(…)
Zoals bij de dienst bekend heeft cliënt in de maand van juli 2018, een viertal familieleden verloren wat hem behoorlijk heeft aangegrepen. op vrijdag, 21 juli 2018, heeft hij zijn oma begraven, die voor hem meer een moeder was. Hierdoor heeft cliënt inderdaad in zijn verdriet in het weekend de nodige alcohol genuttigd. Toen cliënt op maandagochtend wakker werd was hij inderdaad nog enigszins onder invloed. Cliënt is naar het werk gegaan en heeft zich daar ziek gemeld bij de assistent medewerker P&O.
De volgende dag is cliënt op het werk verschenen en heeft inderdaad toegegeven dat hij de dag ervoor onder invloed was en reden waarom. Het enige wat de leidinggevende bleef vragen was waarom cliënt hem niet had gebeld. nu zijn leidinggevende maar door bleef zeuren zie cliënt dat hij geen telefoon had. Dat was overigens ook juist, want cliënt had deze thuis gelaten toen hij de 24ste naar zijn werk ging.
Vervolgens heeft hij niet zonder berichtgeving of melding de werkplek verlaten, maar is hij naar huis gestuurd door zijn leidinggevende. Cliënt kan bekennen dat hij hierdoor boos, maar cliënt ontkend zich agressief te hebben gedragen en zeker niet de portier met een steen te hebben bedreigd. Cliënt heeft om camerabeelden verzocht, maar hierop geen reactie gekregen.
(…)”
3.7
Bij de kennisgeving heeft verweerder met toepassing van artikel 95 van de La klager in kennis gesteld van zijn voornemen tot het opleggen van disciplinair ontslag.
Het geschil
4. Uit artikel 95 van de La volgt dat door het maken van bezwaar tegen het aan een ambtenaar kenbaar gemaakt voornemen tot disciplinaire strafoplegging, de rechter bevoegd wordt in plaats van het bevoegd gezag de beslissing over strafoplegging te nemen. Ter beoordeling ligt nu dus voor de vraag of klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en zo ja, welke disciplinaire straf dan opgelegd kan worden. Het gerecht overweegt als volgt.
De standpunten van partijen
5.1
Aan het voornemen tot disciplinaire strafoplegging heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager ernstig plichtsverzuim heeft begaan. Aan klager wordt verweten dat hij:
- op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op de werkplek is verschenen;
- vervolgens de werkplek heeft verlaten zonder zich ziek te melden conform de daartoe aangewezen procedure;
- zich op onheuse gronden heeft ziekgemeld;
- op een grove manier, door meerdere malen scheldwoorden te gebruiken alsook met een agressieve houding, zich uiteindelijk ziek heeft gemeld wegens het onder invloed zijn van alcohol;
- met zwakke argumenten aangaf waarom hij zijn leidinggevende niet heeft gebeld om zich ziek te melden, te weten omdat hij geen telefoon had;
- op het parkeerterrein van DOW de portier agressief heeft bedreigd met een cementblok;
- wederom de werkplek te hebben verlaten zonder zich vervolgens bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) te melden, zoals is voorgeschreven.
5.2
Klager is het niet eens met de voorgenomen strafoplegging. Daartoe voert hij aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan alle hem door verweerder verweten gedragingen, dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat de kennisgeving in strijd is met diverse beginselen van behoorlijk bestuur.
De beoordeling
6.1
Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
Onder invloed van alcohol
6.2
Klager heeft erkend dat hij op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op het werk is verschenen.
Ziekmelding
6.3
Niet in geschil is dat klager op 24 juli 2018 het werk heeft verlaten omdat hij onder invloed was van alcohol en dat hij zich voor het verlaten van het werk heeft ziekgemeld bij de assistent medewerker Personeel & Organisatie. Evenmin in geschil is dat dit niet in lijn is met de voorgeschreven procedures voor ziekmelding.
Ter zitting heeft klager te kennen gegeven dat hij op 25 juli 2018, nadat hij met zijn leidinggevenden met zijn gedragingen van de dag daarvoor werd geconfronteerd, naar huis is gestuurd. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat klager op 25 juli 2018 naar huis is gestuurd, omdat hij zich, nadat hij met zijn gedragingen van de dag daarvoor werd geconfronteerd, jegens leidinggevenden en de portier agressief heeft gedragen.
6.4
Aan de hand van de verklaringen van partijen kan worden vastgesteld dat klager op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op het werk is verschenen en zich vervolgens, hoewel hij niet ziek was, ziek heeft gemeld bij de assistent medewerker Personeel & Organisatie. Dat klager daarmee niet de juiste ziekmeldprocedure heeft gevolgd, op welk standpunt verweerder zich stelt, acht het gerecht in dezen evenwel niet relevant. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het onder invloed zijn van alcohol geen geldige reden voor ziekmelding is. Het was dan ook eerder aangewezen dat van klager, nadat hij op 25 juli 2018 aan zijn leidinggevende had toegegeven dat hij zich op 24 juli 2018 had ziekgemeld omdat hij onder invloed was van alcohol, een verlofdag zou worden afgeboekt.
6.5
Gelet op de verklaringen van partijen ter zitting, kan voorts niet worden vastgesteld dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan de verwijten dat hij op 25 juli 2018 de werkplek zonder berichtgeving heeft verlaten en zich niet heeft gemeld bij de SVB. Niet in geschil is dat klager op die dag niet ziek was. Bovendien is klager op die dag door zijn leidinggevende naar huis gestuurd. Daar komt nog bij dat verweerder op diezelfde dag heeft besloten klager met ingang van 26 juli 2018 de toegang tot de werkplek te ontzeggen.
Agressief gedrag
6.6
Klager heeft verder erkend dat de gemoederen hoog zijn opgelopen gedurende het gesprek dat hij op 25 juli 2018 op het werk had, waar hij ter verantwoording werd geroepen voor zijn gedragingen van de dag ervoor. Klager ontkent echter zich agressief te hebben gedragen. Verweerder heeft daartegenover niet nader geconcretiseerd wat het agressieve gedrag van klager heeft omvat, welk taalgebruik hij daarbij heeft gebezigd. Niet duidelijk is geworden of klager slechts met enige stemverheffing heeft gesproken of dat hij bijvoorbeeld bedreigingen jegens zijn leidinggevenden heeft geuit. Gelet hierop is het verwijt van verweerder dat klager “op een grove manier, door meerdere malen scheldwoorden te gebruiken alsook met een agressieve houding” aan zijn leidinggevende toe heeft gegeven dat hij op 24 juli 2018 zich ziek heeft gemeld omdat hij onder invloed van alcohol was, nog daargelaten dat dat verwijt onvoldoende concreet is, niet komen vast te staan.
6.7
Het verwijt dat klager de portier met een cementblok heeft bedreigd, wordt door klager uitdrukkelijk ontkend. Klager heeft, zoals hiervoor vermeld, te kennen gegeven dat de emoties op 25 juli 2018 hoog zijn opgelopen, maar dat was gedurende een gesprek met onder meer zijn leidinggevende, waarna hij naar huis werd gestuurd. De portier was hier niet bij aanwezig en had met de ontstane situatie niets te maken, zodat er voor hem geen enkele reden was om hem te bedreigen, aldus klager. Klager heeft ook verzocht om inzage in de camerabeelden die er van het vermeende incident moeten zijn. Zodanige beelden maken geen deel uit van het dossier. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd te kennen gegeven dat de beelden niet meer beschikbaar zijn, omdat deze maar twee weken bewaard blijven.
Voor de klager verweten bedreiging is voor het overige geen bewijs voorhanden en nu klager ook ontkent zich daaraan schuldig te hebben gemaakt, is niet komen vast te staan dat hij die verweten gedraging heeft gepleegd.
6.8
De slotsom is dat klager kan worden verweten dat hij op 24 juli 2018 onder invloed van alcohol op het werk is verschenen, en dat hij zich op die dag ten onrechte ziek heeft gemeld. Verweerder heeft deze gedragingen terecht aangemerkt als plichtsverzuim. Niet gebleken is dat dit plichtsverzuim niet aan klager kan worden toegerekend, zodat verweerder bevoegd was hem daarvoor disciplinair te straffen.
Straf
6.9
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de disciplinaire straf van ontslag evenredig is in verhouding tot de aard en de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen dat een groot deel van de gedragingen die verweerder aan klager verwijt niet vast zijn komen te staan. Verder wordt de lange duur van klagers dienstbetrekking in aanmerking genomen, waarbij aan klager niet eerder een disciplinaire straf is opgelegd. Evenmin is gebleken dat klager eerder onder invloed van alcohol op het werk is verschenen. In dit verband heeft klager aangevoerd dat hij ten tijde van dat incident in moeilijke persoonlijke omstandigheden verkeerde, nadat hij binnen een maand een viertal naaste familieleden heeft verloren. De vrijdag voor het incident vond de begrafenis van zijn grootmoeder plaats, die voor hem als een moeder was, waarna hij gedurende het hele weekend alcohol heeft gebruikt, aldus klager onweersproken. Hieruit kan worden afgeleid dat het een eenmalig incident betrof, dat heeft plaatsgevonden onder bijzondere omstandigheden.
6.1
Gelet op de ernst van de vastgestelde verweten gedragingen en op hetgeen hiervoor onder 6.9 is overwogen, is het gerecht van oordeel dat de disciplinaire straf van schriftelijke berisping in dit geval passend is.
6.11
Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- stelt vast dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend;
-bepaalt dat aan klager, met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Lma, de disciplinaire straf van schriftelijke berisping wordt opgelegd.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.