ECLI:NL:OGAACMB:2020:43

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AUA201902210
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering van ambtenaar en de gevolgen van een voorwaardelijke disciplinaire straf op anciënniteit

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 6 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen klaagster, de Gouverneur van Aruba, en verweerder. Klaagster, een ambtenaar werkzaam bij Hulpbestuurskantoor Noord, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4). De afwijzing was gebaseerd op een voorwaardelijke disciplinaire straf die aan klaagster was opgelegd, waardoor verweerder stelde dat haar anciënniteit niet doorliep.

Het gerecht oordeelde dat verweerder niet in zijn standpunt kon worden gevolgd. De wet en het beleid bieden geen basis voor de opvatting dat de anciënniteit tijdens de proefperiode van een voorwaardelijke disciplinaire straf wordt opgeschort. Klaagster had een positieve beoordeling van haar functioneren ontvangen van haar hoofd van dienst, wat in beginsel betekent dat zij geschikt en bekwaam voor de functie wordt geacht. Verweerder had deugdelijk moeten motiveren waarom hij van deze positieve beoordeling afweek, wat hij niet had gedaan.

Het gerecht concludeerde dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd was en vernietigde deze. Verweerder werd opgedragen om binnen drie maanden na de uitspraak een nieuw besluit te nemen over het bevorderingsverzoek van klaagster, met inachtneming van de overwegingen van het gerecht. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van klaagster, begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2020
Gaza nr. AUA201902210

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar van:

[Klaagster],

wonend in Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

de Gouverneur van Aruba,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. A. Lumenier (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 17 mei 2019 (de bestreden beschikking) heeft verweerder aan klaagster bericht dat haar verzoek om bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) niet voor inwilliging vatbaar is.
Hiertegen heeft klaagster op 2 juli 2019 bezwaar gemaakt, door indiening van een bezwaarschrift bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2020, alwaar zijn verschenen klaagster bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken. Het derde lid van voornoemd artikel van de La bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij de bestreden beschikking op 5 juni 2019 heeft ontvangen. Het tegendeel blijkt ook niet uit de stukken. Het gerecht gaat er daarom van uit dat klaagster haar bezwaarschrift heeft ingediend binnen dertig dagen na de dag waarop zij de bestreden beschikking heeft ontvangen. Klaagster is derhalve ingevolge artikel 41, derde lid van de La ontvankelijk.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar werkzaam bij Hulpbestuurskantoor Noord. Met ingang van 1 juli 2013 is klaagster bevorderd naar de rang van klerk (schaal 3).
2.2
Bij landsbesluit van 18 februari 2015, No. 32, is aan klaagster met ingang van 1 maart 2015 de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag voor de duur van twee jaren opgelegd.
2.3
Bij verzoeken van 24 juli 2017 en 18 mei 2018 heeft klaagster aan verweerder verzocht om met ingang van 1 juli 2017 bevorderd te worden naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4).
2.4
Bij advies van het Departamento Recurso Humano (DRH) is aan verweerder geadviseerd om klaagster niet te bevorderen naar de rang van klerk 1ste klasse vanwege het niet voldoen aan de bevorderingseisen.
2.5
Bij bestreden beschikking van 17 mei 2019 is het verzoek van klaagster om naar de rang van klerk 1ste klasse te worden bevorderd afgewezen.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder - kort samengevat - ten grondslag gelegd dat klaagster niet naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) kan worden bevorderd omdat zij met ingang van 1 maart 2015 voor de duur van twee jaar de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd heeft gekregen. Hierdoor zou klaagsters functioneren pas met ingang van 1 maart 2017 kunnen worden beoordeeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat klaagster na 1 maart 2017 vier jaar dient te wachten (de anciënniteit) om in aanmerking te komen voor een bevordering naar de eerstvolgende rang.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking. Klaagster voert aan dat de opgelegde voorwaardelijke straf niet in de weg van de verzochte bevordering kan staan, omdat de aan klaagster opgelegde disciplinaire straf niet op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is opgelegd. Voorts voert klaagster aan dat zij de bevordering met ingang van 1 juli 2017 heeft verzocht. Op dat tijdstip was de voorwaardelijke straf al uitgewerkt. Daarnaast is een gunstige beoordeling geen wettelijke vereiste om naar schaal 4, te worden bevorderd. Tot slot voert klaagster aan dat zij door haar diensthoofd positief is beoordeeld.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma) geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen. Ingevolge het tweede lid dient de betrokkene voor een bevordering aan de in het eerste lid voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4.2
Ingevolge artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
De beoordeling
5. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder in redelijkheid heeft geweigerd klaagster naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) te bevorderen. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat een bevordering geen recht van de betrokken ambtenaar is noch een automatisme, doch een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag. Dit betekent dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gerecht overweegt hiertoe als volgt.
6.1
Het gerecht volgt verweerder niet in zijn standpunt dat gedurende de periode dat aan klaagster een voorwaardelijke disciplinaire straf is opgelegd haar anciënniteit niet doorloopt. Anciënniteit is de diensttijd verbonden aan een rang. Dat gedurende de proefperiode van een voorwaardelijke disciplinaire straf de anciënniteit wordt opgeschort, volgt niet uit de wet noch uit het beleid.
6.2
Vast staat dat klaagster door het hoofd van dienst positief is beoordeeld. Uit een positieve beoordeling van het hoofd van dienst volgt in beginsel dat de ambtenaar geschikt en bekwaam voor de functie moet worden geacht. Verweerder kan ondanks een positieve beoordeling concluderen dat de ambtenaar niet geschikt en bekwaam voor de functie moet worden geacht. Op verweerder rust in een dergelijk geval wel de plicht deugdelijke te motiveren op grond waarvan wordt afgeweken van de positieve beoordeling van het hoofd van dienst. Het gerecht is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar het advies van DRH onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de positieve beoordeling van het hoofd van dienst. Het enkele feit dat aan klaagster een voorwaardelijke disciplinaire straf is opgelegd, is daartoe onvoldoende nu de proefperiode van deze voorwaardelijke straf in maart 2017 is verstreken. Een andere grond om geen waarde te hechten aan de positieve beoordeling van het hoofd van dienst is niet gebleken. De bestreden beschikking is derhalve onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
6.3
Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking niet is voorzien van een deugdelijke motivering en deswege moet worden vernietigd. Het bezwaar is gegrond.
7. Verweerder dient op de na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
8. Beslist wordt als volgt.

DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar van klaagster gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 17 mei 2019;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit neemt inzake het verzoek van klaagsters om met ingang van 1 juli 2017 naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) te worden bevorderd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door klaagster gemaakte proceskosten, die worden begroot op Afl. 1.000,- aan gemachtigdensalaris.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M. Soffers, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 april 2020 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.