ECLI:NL:OGAACMB:2020:49

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
CUR201804443
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.M. Martinez
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie van een samenlevingsovereenkomst niet achteraf na het overlijden van de (gewezen) overheidsdienaar mogelijk

In deze zaak heeft klaagster, het bestuur van het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC), beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar verzoek tot registratie van een samenlevingsovereenkomst af te wijzen. De primaire beslissing werd op 13 april 2018 genomen, waarna klaagster bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 2 oktober 2018 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij het Gerecht in Ambtenarenzaken. De zitting vond plaats op 13 mei 2020, waarbij klaagster werd vertegenwoordigd door mr. R.P. Koeijers en verweerder door zijn gemachtigde.

Het Gerecht heeft overwogen dat op grond van artikel 31a van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (Plvo) de registratie van een samenlevingsovereenkomst alleen kan plaatsvinden door de (gewezen) overheidsdienaar zelf. Klaagster stelde dat de primaire beslissing onbevoegdelijk was genomen en dat de registratie geen constitutieve vereiste was voor het recht op nabestaandenpensioen. Het Gerecht oordeelde echter dat de beslissing bevoegdelijk was genomen en dat de registratie wel degelijk een vereiste is voor het verkrijgen van rechten uit de samenlevingsovereenkomst.

Uiteindelijk concludeerde het Gerecht dat, zelfs als er sprake zou zijn van een samenlevingsovereenkomst, deze niet correct was geregistreerd door de overheidsdienaar, waardoor klaagster geen recht had op enige uitkering. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. Martinez en openbaar uitgesproken op 28 mei 2020, met de mogelijkheid voor beide partijen om binnen dertig dagen hoger beroep aan te tekenen bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[klaagster],

wonende in Curaçao,
klaagster,
gemachtigde: mr. O.A. Martina, advocaat,
tegen

het bestuur van het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (het APC),

verweerder,
gemachtigde: mr. A.D. Juliana, advocaat.

Procesverloop

Bij beslissing van 13 april 2018 heeft verweerder klaagster medegedeeld dat haar verzoek om registratie van haar samenlevingsovereenkomst wordt afgewezen (de primaire beslissing).
Daartegen heeft klaagster bezwaar gemaakt (het bezwaar).
Bij beslissing van 2 oktober 2018 heeft verweerder het bezwaar van klaagster ongegrond verklaard (de bestreden beslissing).
Tegen de bestreden beslissing heeft klaagster op grond van artikel 91 van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (Plvo) beroep ingesteld bij dit Gerecht (het beroep).
Verweerder heeft een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van het Gerecht op 13 mei 2020. Namens klaagster is verschenen mr. R.P. Koeijers, die voor mr. Martina voornoemd heeft geoccupeerd. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 31a, eerste lid, van de Plvo, zoals gewijzigd bij P.B. 2015, no. 78, blijkt van het bestaan van een samenlevingsovereenkomst krachtens deze landsverordening uit het aanmelden van de samenlevingsovereenkomst door de overheidsdienaar of gewezen overheidsdienaar bij het bestuur. Op grond van het tweede lid worden aangemelde samenlevingsovereenkomsten door het bestuur ingeschreven in een door het bestuur daartoe aangehouden register, mits is voldaan aan de in het vierde lid gestelde voorwaarden. Op grond van het derde lid kan de partner uit de samenlevingsovereenkomst alleen aan een in het register ingeschreven samenlevingsovereenkomst rechten ontlenen. Op grond van het vierde lid geschiedt het aanmelden van de samenlevingsovereenkomst door de overheidsdienaar of gewezen overheidsdienaar door middel van een door het bestuur vastgesteld formulier.
2. Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten. Vast staat dat klaagster een liefdesrelatie had met wijlen [naam partner] ([partner]) die tot aan zijn overlijden op 25 september 2017 overheidsdienaar was. Op 23 maart 2018 heeft klaagster aan verweerder een samenlevingsovereenkomst ter registratie aangeboden. Bij de primaire beslissing heeft verweerder het verzoek om registratie afgewezen met als reden dat geen sprake was van een aanvraag ter registratie van een samenlevingsovereenkomst door de (gewezen) overheidsdienaar.
3. Klaagster stelt dat de primaire beslissing onbevoegdelijk door de chef verzekerdenbeheer namens de directie is genomen, omdat uitsluitend verweerder daartoe bevoegd was. Voorts stelt klaagster dat zij de samenlevingsovereenkomst niet tardief ter registratie bij verweerder heeft aangeboden. Ook stelt klaagster dat het aanmelden van de samenlevingsovereenkomst bij verweerder geen constitutieve vereiste is, omdat de aanspraak op het nabestaandenpensioen uit het bestaan van de feitelijke situatie voortvloeit. De registratie van de samenlevingsovereenkomst bij verweerder is bedoeld als bevestiging van de feitelijke situatie, namelijk het bestaan van de samenlevingsovereenkomst, aldus klaagster. Tenslotte stelt klaagster dat zij als belanghebbende gerechtigd is om de samenlevingsovereenkomst bij verweerder ter registratie aan te bieden.
4. Verweerster stelt ten eerste dat het hoofd pensioenzaken bij mandaatbesluit van 24 februari 2015 is gemachtigd om samen met de chef verzekerdenbeheer en chef klantenservice bepaalde bevoegdheden en werkzaamheden uit te voeren (het mandaatbesluit). Voorts stelt verweerder dat het verzoek om registratie van de samenlevingsovereenkomst wel een constitutieve vereiste is voor het recht op nabestaandenpensioen en dat deze registratie moet geschieden voordat het verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt. Volgens verweerder volgt voorts uit artikel 31a van de Plvo door wie de samenlevingsovereenkomst ter registratie aan verweerder kan worden aangeboden, namelijk de (gewezen) overheidsdienaar.
5. Het Gerecht oordeelt als volgt. Gezien het mandaatbesluit in samenhang met de verklaring van de directeur van het APC van 22 november 2018 kan worden geconcludeerd dat de primaire beslissing bevoegdelijk is genomen. Niet kan worden geconcludeerd dat het bestuur op grond van artikel 8 Landsverordening Algemeen Pensioenfonds Curaçao (P.B. 2015, no. 1) de bevoegdheid om de primaire beslissing te nemen niet aan de directie mocht delegeren. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de directie deze bevoegdheid niet mocht ondermandateren. Het betoog van klaagster faalt derhalve.
6. In artikel 31a, vierde lid, van de Plvo is uitdrukkelijk opgenomen dat de registratie van de samenlevingsovereenkomst alleen door de (gewezen) overheidsdienaar, in dit geval wijlen [partner], kan geschieden. Reeds om die reden faalt het betoog van klaagster dat zij als belanghebbende gerechtigd is om de samenlevingsovereenkomst ter registratie aan verweerder aan te bieden.
7. Het Gerecht kan klaagster ook niet volgen in haar stelling dat de registratie van de samenlevingsovereenkomst bij verweerder geen constitutieve vereiste is. Artikel 31a, derde lid, van de Plvo bepaalt immers dat de partner alleen aan een in het register ingeschreven samenlevingsovereenkomst als nabestaande rechten kan ontlenen. Hieruit volgt dat de registratie van de samenlevingsovereenkomst wel een constitutieve vereiste is voor het ontstaan van het recht op een uitkering.
8. Zelfs als zou worden aangenomen dat sprake is van een samenlevingsovereenkomst tussen [partner] en klaagster, is niet in geschil dat [partner] deze niet conform artikel 31a, vierde lid, van de Plvo bij verweerder heeft geregistreerd. Al om die reden heeft klaagster geen recht op enige uitkering in verband met bedoelde samenlevingsovereenkomst.
9. Al hetgeen klaagster voor het overige heeft aangevoerd, behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking.
10. De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken
verklaarthet beroep
ongegrond.
Aldus gedaan door mr. N.M. Martinez, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.N. Aswani, griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.