ECLI:NL:OGAACMB:2021:140

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100374
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim met betrekking tot vuurwapens en patronen

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 december 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. Klager, werkzaam als chef sectie Haven bij het Departamento di Aduana, had op 21 december 2020 een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 3.000,- opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was het gevolg van het niet tijdig melden van de vermissing van een dienstwapen en patronen, en het niet uitvoeren van de vereiste controles op de aanwezige vuurwapens en patronen. Klager had op 10 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen deze straf, maar het gerecht oordeelde dat hij ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat hij het bezwaarschrift tijdig had ingediend.

Tijdens de zitting op 25 oktober 2021 werd duidelijk dat klager niet de nodige zorgvuldigheid had betracht in zijn functie. Hij had geen feitelijke controles uitgevoerd en had de directeur niet op de hoogte gebracht van de vermissing van een vuurwapen en patronen. Het gerecht concludeerde dat klager, als chef van de afdeling, verantwoordelijk was voor het naleven van de procedures en dat zijn nalatigheid had geleid tot de vermissing van het wapen. De rechter oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was en dat het bezwaar van klager ongegrond was. De uitspraak bevestigde de disciplinaire straf en stelde dat klager niet had voldaan aan de eisen die aan hem als ambtenaar werden gesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Gaza nr. AUA202100374

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 21 december 2020 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder besloten om met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klager een disciplinaire straf opgelegd van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 3.000,-.
Hiertegen heeft klager op 10 februari 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft een op 20 mei 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 oktober 2021, alwaar zijn verschenen klager bij zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd bijgestaan door mw. G. Helder (HR medewerker Douane).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 12 januari 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de sectie Haven Barcadera van het Departamento di Aduana (DAD) in de functie van chef sectie Haven.
2.2
Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft klager aan de havenwachtlopers een inventarisatielijst toegestuurd van de vuurwapens en patronen die zich in de wapenkast van Haven Barcadera bevinden en aan hen een e-mail gestuurd met de instructie dat de dienstdoende wachtmeester een controle moet uitvoeren van de aanwezige vuurwapens en patronen en dat die moeten kloppen met die inventarisatielijst. Klager voegde daaraan toe dat indien de werkelijke aantallen vuurwapens en patronen niet kloppen met de inventarisatielijst, de dienstdoende wachtmeester een verklaring van bevindingen moet opmaken (hierna: de ddienstinstructie).
2.3
Bij inter-bureau memo van 8 februari 2019 heeft klager de dienstinstructie herhaald. Daarbij heeft hij nog verduidelijkt dat de controle elke dag en bij elke wacht feitelijk uitgevoerd moet worden en het resultaat daarvan in een wachtrapport moet worden opgenomen.
2.4
Nadien heeft, naar aanleiding van de gegeven dienstinstructie, een overleg plaatsgevonden tussen klager, als chef sectie haven en dienstleider, de overige dienstleiders en de vakbond. Daarbij is namens de dienstleiders en de vakbond aan klager te kennen gegeven dat uitvoering van de dienstinstructie zinloos is, gelet op de omstandigheden waaronder deze controles plaatsvinden.
2.5
Op 19 juli 2019 werd tijdens een inventarisatie van de goederen in de wapenkast te Haven Barcadera geconstateerd dat een vuurwapen (inclusief patroonhouder) en 15 patronen ontbraken. Het betreft het vuurwapen ‘Glock 17 serie nr. [nummer]. Van die inventarisatie is een proces-verbaal opgemaakt.
2.6
Bij brief van 4 september 2019 heeft de directeur DAD te kennen gegeven dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim.
2.7
Bij brief van 6 september 2019 is klager de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, -computers, en -voertuigen van het DAD voor de duur van zes weken ontzegd. De toegangsontzegging is bij brief van 18 oktober 2019 met zes weken verlengd.
2.8
Bij brief van 24 juni 2020 is klager in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake vermoedelijk door hem gepleegd plichtsverzuim.
2.9
Bij brief van 27 juli 2020 heeft klager van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.1
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft de directeur DAD op klagers verantwoording gereageerd.
2.11
Bij bestreden landsbesluit is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter grootte van Afl. 3.000,- opgelegd.
Standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verweerder plichtsverzuim heeft gepleegd, omdat hij als chef - kort samengevat -:
  • de directeur niet op de hoogte heeft gebracht dat een dienstwapen en patronen werden vermist;
  • geen verklaring van de bevindingen heeft opgemaakt;
  • de toegang tot de kluis niet had gecontroleerd dan wel de procedure niet had gevolgd;
  • de procedure voor wat betreft de wapenoverdracht niet heeft gevolgd;
  • de procedure voor wat betreft het controleren en bijhouden van de kogelwerende vesten heeft gevolgd;
  • de procedure voor wat betreft het controleren en bijhouden van de dienstportofoons heeft gevolgd.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met de hem bij het bestreden landsbesluit opgelegde disciplinaire straf. Klager betoogt hiertoe dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Klager erkent dat hij inderdaad niet elke keer de feitelijke controle van de dienstwapens en patronen heeft uitgevoerd dan wel heeft laten uitvoeren, maar stelt hierbij dat hij te kampen had met een onderbezetting, waardoor het niet telkens mogelijk was om een inventarisatie te (laten) doen. Klager voert voorts aan dat de opbergruimte niet aan de normen voldeed om de wapens te bewaren en dat hij tijdens de vermissing van het wapen op vakantie was, en dat hij pas op 27 augustus 2019 in kennis was gesteld van een vermist dienstwapen en patronen. Klager voert voorts aan dat hij vergeten was te melden dat tijdens een controle op 23 november 2018 een patroon vermist was, en dat hij niet bekend is met enige interne procedure in bijzondere gevallen. Het bestreden landsbesluit kan derhalve niet in stand blijven, aldus klager.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Voor zover hier van belang is ingevolge artikel 49, eerste en tweede leden van de Lma, de ambtenaar verplicht de gehele voor hem voorgeschreven werktijd aan de zaken van de overheid te wijden, en is het de ambtenaar verboden gedurende de voorgeschreven werktijd zich bezig te houden met de behartiging van particuliere belangen van zichzelf of van derden.
4.3
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Lma, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.4
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder d, van de Lma, is de disciplinaire straf, welke kan worden toegepast, inhouding, geheel of gedeeltelijk, van inkomen. Ingevolge het tweede lid en onder c van dit artikel, geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
De beoordeling
5. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten klager disciplinair te straffen met een gedeeltelijke inhouding van het inkomen van Afl. 3.000,-. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
6.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan. Voor het kunnen opleggen van een disciplinaire staf wegens plichtsverzuim is voorts vereist dat het plichtsverzuim aan de betrokken ambtenaar kan worden toegerekend.
6.2
Het gerecht is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat klager de directeur niet van de vermissing van een patroon in 2018 op de hoogte heeft gebracht, dat hij geen feitelijke controles heeft uitgevoerd dan wel erop heeft toegezien dat deze werden uitgevoerd, en aldus niet de voorgeschreven procedures heeft gevolgd, en dat hij niet tijdig melding heeft gemaakt van de vermissing van een dienstwapen en patronen. Daartoe overweegt het gerecht als volgt.
Klager erkent dat hij zelf geen feitelijke controles heeft uitgevoerd van de aanwezige dienstvuurwapens en patronen en dat hij ervan op de hoogte was dat de dienstleiders bij de opmaak van het wachtrapport de inventaris en andere relevante informatie van het wachtrapport van de vorige dienst overnamen (copy – paste). Ter zitting heeft klager desgevraagd te kennen gegeven dat de laatste feitelijke controle heeft plaatsgevonden in februari 2019 en dat hij, voordat hij in juli 2019 met verlof zou gaan, zijn waarneemster opdracht heeft gegeven een feitelijke controle uit te voeren.
Vast staat verder dat klager de directeur op 29 augustus 2019 mondeling van de vermissing van het wapen en de patronen op de hoogte heeft gebracht. De verklaring van klager dat hij op 15 augustus 2019 terug is gekomen van verlof, maar eerst op 27 augustus 2019 op de hoogte werd gebracht van de vermissing van het wapen en de patronen, waarna hij de directeur binnen twee dagen berichtte, vindt geen steun in de verklaringen van degene die het proces-verbaal heeft opgemaakt op de dag van de constatering van de vermissing van het wapen en de patronen en die van klagers plaatsvervanger, die beiden verklaren dat zij direct na de terugkeer van klager op het werk de vermissing aan hem hebben gemeld. Voor deze discrepantie heeft klager geen genoegzame verklaring gegeven.
Naar het oordeel van het gerecht kwalificeren deze gedragingen als plichtsverzuim. Klager heeft tot tweemaal toe een dienstinstructie doen uitgaan naar zijn ondergeschikten. Klager is er voorts van op de hoogte dat aan die dienstinstructie geen uitvoering wordt gegeven. Desondanks heeft klager daar gedurende een periode van in elk geval vijf maanden geen consequenties aan verbonden, onder meer door zelf een feitelijke controle uit te voeren of na te gaan of zijn ondergeschikten die feitelijke controle, waartoe hij ze had geïnstrueerd, uitvoerden. Klager heeft dit nagelaten en om hem moverende redenen daartoe eerst aan zijn waarnemer opdracht gegeven op het moment dat hij met verlof ging.
Vervolgens heeft klager kennelijk de ernst van de situatie niet juist ingeschat door geruime tijd te wachten voordat hij de directeur van de vermissing op de hoogte heeft gebracht. Hiermee heeft klager zijn verplichtingen voortvloeiende uit zijn functie van chef, als uiteindelijk verantwoordelijke, niet nagekomen en heeft dus in strijd gehandeld met artikel 47, eerste lid, en artikel 82, eerste lid, van de Lma.
6.3
Voor zover klager met zijn betoog heeft willen stellen dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend, slaagt dit om de volgende redenen niet. Klager is chef van de afdeling en is degene die de dienstinstructie aan de dienstleiders heeft opgedragen. Gelet op zijn functie wordt hij geacht bewust te zijn van het belang van verweerder bij een dagelijkse, zorgvuldige inventarisatie van de dienstvuurwapens en patronen, namelijk het zo snel mogelijk onderzoek kunnen instellen naar vermiste dienstvuurwapens en/of patronen gelet op het gevaar van dien. Het gerecht deelt de mening van klager dat het uitermate onverantwoord is dat ook anderen dan (wapen dragende) douaneambtenaren toegang hebben tot de wapenkluis en dat het DAD deze kwestie zo snel mogelijk moet oplossen. Dit maakt echter niet dat een dagelijkse inventarisatie en een deugdelijke controle hiervan zinloos is. Integendeel, het belang bij het zo snel mogelijk onderzoek kunnen doen om te achterhalen waar vermiste dienstvuurwapens en/of munitie zich bevinden, wordt daardoor juist groter. Daarenboven heeft klager bij een feitelijke controle in 2018 vastgesteld dat er een patroon miste, hetgeen hij eveneens niet aan de directeur heeft gemeld. Dit kwam pas gedurende onderhavige disciplinaire procedure aan het licht, hetgeen mede onderstreept dat klager het belang van de dienstinstructie en zijn verantwoordelijkheden ter zake kennelijk niet inzag.
6.4
Aan douaneambtenaren worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting. Met deze eisen verdraagt zich niet het plichtsverzuim waaraan klager zich schuldig heeft gemaakt. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat klager als chef van de afdeling een hogere mate van verantwoordelijkheid mag worden verwacht. Mede door toedoen van klager is het niet meer mogelijk te achterhalen tijdens welke wacht het dienstvuurwapen en de patronen vermist zijn geraakt, met het gevolg dat het nu haast onmogelijk is erachter te komen waar die zich bevinden. Gelet op dit alles acht het gerecht de aan klager, als chef en daarmee uiteindelijk verantwoordelijke, opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
7. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is. Het bestreden landsbesluit kan in stand blijven.
8. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.