ECLI:NL:OGAACMB:2021:141

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100708
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en plichtsverzuim van ambtenaar in de douanesector

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 december 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van klager, de Gouverneur van Aruba, tegen een disciplinaire straf die hem was opgelegd. Klager, werkzaam als wachtleider bij de sectie Haven Barcadera van het Departamento di Aduana, kreeg een disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ter hoogte van Afl. 500,- opgelegd wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was het gevolg van het niet uitvoeren van de vereiste dagelijkse controles van de aanwezige vuurwapens en patronen in de wapenkast, wat leidde tot het vermissen van een vuurwapen en 15 patronen. Klager had bezwaar gemaakt tegen deze straf, stellende dat hij niet op de hoogte was van de noodzaak tot controle en dat de omstandigheden, zoals onderbezetting en toegang tot de wapenkluis, het uitvoeren van deze controles bemoeilijkten.

Het gerecht oordeelde dat klager ontvankelijk was in zijn bezwaar, maar dat de opgelegde disciplinaire straf gerechtvaardigd was. Het gerecht stelde vast dat klager bekend was met de dienstinstructies en dat hij, gezien zijn ervaring, verantwoordelijk was voor het uitvoeren van de controles. De rechter concludeerde dat klager zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat de disciplinaire straf niet onevenredig was. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, en klager werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Gaza nr. AUA202100708

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonend te Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 26 januari 2021 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 83, eerste lid en onder d, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- opgelegd.
Hiertegen heeft klager op 15 maart 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 19 augustus 2021 een contramemorie ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 oktober 2021, alwaar zijn verschenen klager bij zijn gemachtigde, en verweerder bij zijn gemachtigde voorgenoemd, bijgestaan door G. Helder (HR-medewerker Douane).
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De ontvankelijkheid

1.1
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La), dient het bezwaarschrift te worden ingediend binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag waarop de aangevallen beschikking is uitgesproken.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat, indien het bezwaar na de daarvoor bepaalde termijn is ingediend, de indiener niet op grond daarvan niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien hij ten genoegen van de rechter aantoont het bezwaar te hebben ingebracht binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de aangevallen beschikking kennis heeft kunnen dragen.
1.2
Klager heeft zijn bezwaarschrift na het verstrijken van de in artikel 41, eerste lid, van de La gestelde termijn ingediend. Hij heeft echter aangevoerd het bestreden landsbesluit op 16 februari 2021 te hebben ontvangen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat het bezwaar is ingediend binnen de in artikel 41, derde lid, van de La gestelde termijn. Klager is ontvankelijk in zijn bezwaar.
De feiten
2.1
Klager is als ambtenaar werkzaam bij de sectie Haven Barcadera van het Departamento di Aduana (DAD) in de functie van wachtleider.
2.2
Bij e-mail van 22 januari 2019 heeft de chef van de sectie Haven (chef) aan de haven wachtlopers, waaronder klager, een inventarisatielijst toegestuurd van de vuurwapens en patronen die zich in de wapenkast van Haven Barcadera bevinden. Op dezelfde dag stuurde de chef een e-mail naar de haven wachtlopers met de instructie dat de dienstdoende wachtmeester een controle moet doen van de aanwezige vuurwapens en patronen en dat die moeten kloppen met die inventarisatielijst. De chef voegde daaraan toe dat indien de werkelijke aantallen vuurwapens en patronen niet kloppen met de inventarisatielijst, de dienstdoende wachtmeester een verklaring van bevindingen moet opmaken (dienstinstructie).
2.3
Bij inter-bureau memo van 8 februari 2019 (inter-bureau memo) werd de dienstinstructie herhaald. Daarbij werd nog verduidelijkt dat de controle elke dag en bij elke wacht feitelijk uitgevoerd moet worden en het resultaat daarvan in een wachtrapport moet worden opgenomen.
2.4
Op 19 juli 2019 werd tijdens een inventarisatie van de goederen in de wapenkast te Haven Barcadera geconstateerd dat een vuurwapen (inclusief patroonhouder) en 15 patronen ontbraken. Het betreft het vuurwapen ‘Glock 17 serie nr. [nummer]. Van die inventarisatie is een proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Bij brief van 28 juli 2020 heeft de directeur DAD te kennen gegeven dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim.
2.6
Bij brief van 15 september 2020 is klager in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk tegenover verweerder te verantwoorden ter zake vermoedelijk door hem gepleegd plichtsverzuim.
2.7
Bij brief van 129 september 2020 heeft klager van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2.8
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft de directeur DAD op klagers verantwoording gereageerd.
De standpunten van partijen
3.1
Bij het bestreden landsbesluit is aan klager de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- opgelegd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, omdat:
  • de dienstleiders ingedeeld bij sectie Haven Barcadera, waaronder klager, regelmatig in hun wachtrapport de inventaris en andere relevante informatie overnamen (copy-paste) van het wachtrapport van de vorige dienstleider, zonder conform de interne procedure een feitelijke controle te hebben uitgevoerd;
  • klager als wachtleider dus geen gevolg heeft gegeven aan de interne procedure van het DAD met betrekking tot de dagelijkse inventarisatielijst dienstvuurwapens en patronen;
  • klager de vereiste feitelijke controle en inventarisatie niet/niet naar behoren heeft uitgevoerd.
Niet is gebleken dat deze gedragingen klager niet kunnen worden aangerekend. Het gevolg hiervan is dat niet meer is te achterhalen hoe het vuurwapen en de 15 patronen vermist konden raken. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim alsook de voorbeeldfunctie en de werkervaring van klager, acht verweerder de aan hem opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
3.2
Klager kan zich niet verenigen met de aan hem bij het bestreden landsbesluit opgelegde disciplinaire straf, en betoogt hiertoe als volgt. Klager kan zich niet herinneren dat hij gedurende de desbetreffende periode een controle heeft moeten uitvoeren, waarbij hij niet feitelijk heeft gecontroleerd. Indien zou worden aangenomen, dat dat wel het geval is geweest, voert klager nog het volgende aan. Zolang er vrije toegang is tot het berghok waarin de vuurwapenkluis zich bevindt en de sleutel van die kluis samen wordt bewaard met de sleutel van het berghok, is het volkomen zinloos om elke dag, na elke wacht, een feitelijke inventarisatie te doen. Immers, eenieder kan bij de dienstvuurwapens en munitie komen. Bovendien is sprake van een aanhoudende onderbezetting waardoor een hoge werkdruk bestaat. Over deze bezwaren heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon Y] (dienstleider), de voorzitter van de vakbond (ook dienstleider) en de chef. De chef zou deze bezwaren opnemen met hogerhand en daarna terugkoppelen, maar dat heeft hij nooit gedaan. Gelet hierop kan klager niet althans niet op deze rauwelijkse wijze disciplinair worden gestraft. Klager meent daarom dat het bestreden landsbesluit in strijd is met het motiverings-, het vertrouwens-, het rechtzekerheidsbeginsel en het beginsel van fair play, met het gevolg dat het niet in stand kan blijven.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma, is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
4.3
Ingevolge artikel 83, eerste lid en onder d, kan als disciplinaire straf worden toegepast, geheel of gedeeltelijke inhouding van inkomen. Ingevolge het derde lid en onder c geschiedt de inhouding van inkomen tot een bedrag van ten hoogste een maand inkomen.
De beoordeling
5. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden klager wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van gedeeltelijke inhouding van inkomen ten bedrage van Afl. 500,- heeft opgelegd.
5.1
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedraging heeft begaan.
5.2
Ter zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar het desbetreffende wachtrapport, zich op het standpunt gesteld aan klager de dienst is overdragen, waaronder ook valt de plicht tot feitelijke controles, en dat klager bovendien als assistent dienstleider bij afwezigheid van de dienstleider verantwoordelijk is voor het zorgdragen voor alle taken van de dienstleider, derhalve ook het feitelijk uitvoeren van de controles. Dit wordt door klager niet meer weersproken, zodat vast is komen te staan dat klager, zoals enkele andere dienstleiders, niet bij elke dienst een controle heeft gedaan van de aanwezige dienstvuurwapens en patronen en dat hij bij de opmaak van zijn wachtrapport de inventaris en andere relevante informatie van het wachtrapport van de vorige dienst heeft overgenomen (copy - paste). Naar het oordeel van het gerecht kwalificeren deze gedragingen als plichtsverzuim. Klager heeft immers daarmee zijn verplichtingen voortvloeiende uit de dienstinstructie en het inter-bureau memo niet nagekomen en heeft dus in strijd gehandeld met artikel 47, eerste lid, en artikel 82, eerste lid, van de Lma.
5.3
Voor zover klager met zijn betoog heeft willen stellen dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend, slaagt dit om de volgende redenen niet. Klager was bekend met de dienstinstructie. Gelet op zijn werkervaring (12 jaren) en functie wordt hij geacht bewust te zijn van het belang van verweerder bij een dagelijkse, zorgvuldige inventarisatie van de dienstvuurwapens en patronen, namelijk het zo snel mogelijk onderzoek kunnen instellen naar vermiste dienstvuurwapens en/of patronen gelet op het gevaar van dien. Aan klager kan worden meegegeven dat het uitermate onverantwoord is dat ook anderen dan (wapen dragende) douaneambtenaren toegang hebben tot de wapenkluis en dat het DAD deze kwestie zo snel mogelijk moet oplossen. Dit maakt echter niet dat een dagelijkse inventarisatie zinloos is. Integendeel, het belang bij het zo snel mogelijk onderzoek kunnen doen om te achterhalen waar vermiste dienstvuurwapens en/of munitie zich bevinden, wordt daardoor juist groter. Dat de chef ondanks zijn toezegging niet is teruggekomen op de bezwaren tegen de dienstinstructie, maakt dat niet anders. Uit niets blijkt dat klager naar aanleiding van het gesprek in kwestie van zijn verplichting om de dienstinstructie uit te voeren vrijgesteld was. Dat het klager door hoge werkdruk niet mogelijk was om de inventarisatie te doen, is niet gebleken.
5.4
Aan douaneambtenaren worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun zorgvuldigheid, betrouwbaarheid, integriteit en plichtsbetrachting. Met deze eisen verdraagt zich niet het plichtsverzuim waaraan klager zich schuldig heeft gemaakt. Mede door toedoen van klager is het niet meer mogelijk te achterhalen tijdens welke wacht het dienstvuurwapen en de patronen vermist zijn geraakt, met het gevolg dat het nu haast onmogelijk is erachter te komen waar die zich bevinden. Gelet op dit alles acht het gerecht de aan klager opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig.
6. De slotsom is dat het bezwaar ongegrond is.
7. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Beslist wordt dan als volgt.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, ambtenarenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 6 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.