ECLI:NL:OGAACMB:2021:142

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AUA202101336
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een ambtenaar in het kader van disciplinaire procedures

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 6 december 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van de klaagster, de Gouverneur van Aruba, tegen een schorsingsbesluit. De schorsing was opgelegd door de verweerder, die op 13 juli 2021 besloot om klaagster met toepassing van artikel 87 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) te schorsen. Dit besluit volgde op een intern disciplinair onderzoek naar klaagster, die als teamcoördinator werkzaam was bij de afdeling Uitgifte Centrum van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP). Klaagster had eerder toegang ontzegd gekregen tot de dienstlokalen van de DIP in verband met dit onderzoek.

Klaagster maakte bezwaar tegen de schorsing, stellende dat er geen sprake was van ernstig plichtsverzuim. De verweerder voerde aan dat klaagster zich vermoedelijk schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door in strijd met de richtlijnen van de DIP te handelen. Tijdens de zitting op 25 oktober 2021 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De ambtenarenrechter overwoog dat het schorsingsbesluit was gebaseerd op voldoende gronden, gezien de concrete verdenking van plichtsverzuim. De rechter benadrukte dat het schorsingsbesluit op goede gronden was genomen en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter concludeerde dat het bezwaar ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en beide partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

Uitspraak van 6 december 2021
Gaza nr. AUA202101336

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. L.J. Pieters,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 13 juli 2021, no. 3 heeft verweerder besloten om klaagster met toepassing van artikel 87, aanhef en onder c van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) met ingang van de dag na dagtekening van dit landsbesluit in haar ambt te schorsen, tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
Tegen dit landsbesluit (hierna: het bestreden landsbesluit) heeft klaagster op 10 augustus 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verweerder heeft op 5 oktober 2021 een contramemorie ingediend.
Het gerecht heeft de zaak ter terechtzitting behandeld op 25 oktober 2021. Klaagster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft.
1.3
Ingevolge artikel 87, aanhef en onder c, van de Lma kan onverminderd het bepaalde in artikel 82 de ambtenaar door het bevoegde gezag worden geschorst in zijn ambt in andere gevallen, waarin schorsing naar het oordeel van het daartoe bevoegde gezag wordt gevorderd door het belang van de dienst.
De feiten
2.1
Klaagster is ambtenaar, werkzaam als team coördinator bij de afdeling Uitgifte Centrum van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP).
2.2
Bij brief van 20 januari 2021 heeft de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) aan klaagster in verband met een intern disciplinair onderzoek de toegang ontzegd tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen en -voertuigen van de DIP voor de duur van zes weken. Bij brieven van 3 maart 2021, 15 april 2021 en 31 mei 2021 heeft de minister de toegangsontzegging telkens met zes weken verlengd.
2.3
Op 19 februari 2021 is bij de Landsrecherche aangifte tegen klaagster gedaan.
2.4
Bij het bestreden landsbesluit heeft verweerder besloten om klaagster te schorsen tot de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent een disciplinaire strafoplegging.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van concrete feiten en het interne onderzoek verweerder tot de conclusie is gekomen dat klaagster zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, door in strijd met de richtlijnen en het beleid van de DIP percelen in pre-reservering en reservering uit te geven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat klaagster zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, en dat het handelen van klaagster voor een ernstige vertrouwensbreuk tussen de dienst en klaagster heeft gezorgd.
3.2
Klaagster kan zich niet verenigen met de haar opgelegde schorsing en betoogt daartoe dat geen sprake is van ernstig plichtsverzuim, nu zij steeds in opdracht van de minister dan wel in overeenstemming met de richtlijnen heeft gehandeld. Klaagster heeft ter zitting aangevoerd dat het bestreden landsbesluit niet in stand kan blijven, daar het disciplinair onderzoek te lang duurt.
De beoordeling
4.1
Het schorsingsbesluit is gebaseerd op artikel 87, eerste lid, aanhef en onder c van de Lma. Het gaat hier derhalve om de bevoegdheid van een bestuursorgaan om een ordemaatregel te treffen.
4.2
Naar vaste jurisprudentie vindt het bevoegde gezag in een hem bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim in het algemeen voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel, als aan de integriteit van de betrokken ambtenaar moet worden getwijfeld en het in hem te stellen vertrouwen zozeer is geschaad dat niet aanvaardbaar is dat hij zijn werk blijft doen (vgl. Centrale Raad van Beroep 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3512).
4.3
Wat betreft de vraag of er in dit geval voldoende grond voor het treffen van een ordemaatregel bestaat, overweegt de ambtenarenrechter dat het vermoeden van het door klaagster gepleegde plichtsverzuim voldoende concreet in het schorsingsbesluit staat omschreven, te weten – kort gezegd – het handelen in strijd met de richtlijnen en het beleid van de DIP inzake het uitgeven van percelen.
4.4
De ambtenarenrechter overweegt dat de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden een voldoende grondslag vormen voor de ten aanzien van klaagster getroffen maatregel. Er heeft zich de concrete verdenking voorgedaan dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Naar het oordeel van de ambtenarenrechter is het schorsingsbesluit genomen op goede, aan het dienstbelang ontleende, gronden. De ambtenarenrechter laat zich in het kader van deze procedure niet uit over de vraag of de verdenking terecht is. Nu, zoals hiervoor is overwogen, het schorsingsbesluit op goede gronden is genomen, en deze gronden het besluit aldus kunnen dragen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.5
De ambtenarenrechter overweegt voorts dat het rechtszekerheidsbeginsel met zich brengt dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk. In dat verband dient door verweerder voortvarendheid te worden betracht bij de uitvoering van het disciplinaire onderzoek. Ter zitting heeft verweerder, desgevraagd, te kennen dat de disciplinaire procedure gaande is en dat klaagster op korte termijn in de gelegenheid zal worden gesteld zich te verantwoorden.
5. Het vorenstaande leidt naar het oordeel van de ambtenarenrechter dan ook tot de conclusie dat het bezwaar ongegrond is. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat gelet hierop geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van maandag 6 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.