ECLI:NL:OGAACMB:2021:82

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AUA202003127
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een ambtenaar wegens plichtsverzuim tijdens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 20 september 2021 uitspraak gedaan over het bezwaar van een ambtenaar, klaagster, tegen een disciplinaire maatregel van ontslag die haar was opgelegd door de Gouverneur van Aruba. De Gouverneur had op 27 oktober 2020 aan klaagster de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd, met de voorwaarde dat deze niet ten uitvoer zou worden gelegd als klaagster zich gedurende twee jaar niet schuldig maakte aan soortgelijk plichtsverzuim. Klaagster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de zaak op 31 mei 2021 ter zitting werd behandeld.

De ambtenaar was werkzaam als vrijmakingsambtenaar bij het Departamento di Aduana en werd beschuldigd van het vrijmaken van een container op 14 februari 2019, terwijl zij op dat moment arbeidsongeschikt was. De Gouverneur stelde dat klaagster zich niet als een goed ambtenaar had gedragen en dat haar gedragingen ernstig plichtsverzuim opleverden. Klaagster ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat zij niet op het terrein had mogen zijn tijdens haar arbeidsongeschiktheid.

De ambtenarenrechter oordeelde dat de Gouverneur voldoende bewijs had geleverd dat klaagster op de bewuste datum de container had vrijgemaakt en dat dit in strijd was met de interne regels. De rechter concludeerde dat de opgelegde straf van voorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim. Het bezwaar van klaagster werd ongegrond verklaard, en de rechter bevestigde de disciplinaire maatregel.

Uitspraak

Uitspraak van 20 september 2021
AUA202003127 GAZA

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klaagster],

wonend te Aruba,
KLAAGSTER,
gemachtigde: mr. E Duijneveld,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia.

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 27 oktober 2020 (het bestreden landsbesluit) heeft verweerder aan klaagster de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd, met dien verstande dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd indien klaagster zich gedurende twee jaar niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de maatregel is opgelegd.
Tegen het bestreden landsbesluit heeft klaagster op 7 december 2020 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 mei 2021. Klaagster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.2
Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden gestraft. Op grond van artikel 82, tweede lid, van de Lma omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
1.3
Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Lma kan ontslag als disciplinaire straf worden opgelegd.
Feiten
2.1
Klaagster is werkzaam als vrijmakingsambtenaar bij het Departamento di Aduana.
2.2
Op 1 maart 2019 is klaagster door haar directeur te kennen gegeven dat zij ervan werd verdacht dat zij op 14 februari 2019, tijdens haar arbeidsongeschiktheid, een container zou hebben vrijgemaakt bij het bedrijf
[bedrijf]. Diezelfde dag is haar de toegang ontzegd tot de dienstlokalen, -gebouwen, -terreinen, en –voertuigen in gebruik van het Departamento di Aduana in verband met een disciplinair onderzoek.
2.3
Klaagster heeft bij brief van 12 maart 2019 gereageerd op hetgeen haar verweten wordt:
a. dat klaagster ontkent de desbetreffende container te hebben vrijgemaakt;
b. dat de leidinggevende van klaagster haar heeft verzocht documenten bij haar klanten op te halen, omdat zij in mei 2019 een afspraak in het buitenland had voor een MRI en haar werkzaamheden bij collega’s belegd moesten worden. Om deze documenten te verzamelen was klaagster op 14 februari 2019 op de locatie van
[bedrijf];
c. donderdagochtend 14 februari 2019 kreeg klaagster de vraag van de contactpersoon van
[bedrijf]of zij tussen 12:00 uur en 13:00 uur een container kon komen vrijmaken. Hierop heeft klaagster te kennen gegeven dat zij op dat moment arbeidsongeschikt was en hier niet toe in staat was, maar dat zij een collega zou vragen. Klaagster heeft een collega, [collega], bereid gevonden en dit teruggekoppeld aan voornoemde contactpersoon, die hierop te kennen gaf dat het vrijmaken niet meer plaats zou kunnen vinden omdat de klantencoördinator de daartoe vereiste documenten nog in het bezit had;
d. klaagster is later die dag de documenten die haar leidinggevende had verzocht op gaan halen bij
[bedrijf]. Toen zij daar aan kwam, zag zij dat de desbetreffende container open was. Klaagster heeft hier een foto van gemaakt;
e. de volgende dag, vrijdag 15 februari 2019, werd klaagster gebeld door de contactpersoon van
[bedrijf], die haar vroeg of zij de documenten had van de container die ze de dag daarvoor zou hebben vrijgemaakt. Hierop heeft klaagster te kennen gegeven dat ze die container niet heeft vrijgemaakt, maar wel had gezien dat deze al open was voordat zij bij
[bedrijf]aankwam.
Tot slot heeft klaagster te kennen gegeven dat bij
[bedrijf]beveiligingscamera’s hangen, waarmee kan worden nagegaan wie de container heeft opengemaakt.
2.4
Bij landsbesluit van 17 mei 2019 heeft verweerder klaagster in haar ambt geschorst. Tegen dit landsbesluit heeft klaagster bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 27 januari 2020 (ECLI:NL:OGEAA:2020:6) heeft het gerecht dit bezwaar gegrond verklaard, en dat landsbesluit vernietigd, voor zover dit zit op de duur van de schorsing.
Standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden landsbesluit heeft verweerder, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd:
- dat uit het disciplinair onderzoek is gebleken dat klaagster tijdens haar arbeidsongeschiktheid op 14 februari 2019 in strijd met diverse interne procedureregels een container bij
[bedrijf]heeft vrijgemaakt;
- dat klaagster zich had moeten onthouden van deze gedragingen, vooral als het gaat om een container van
[bedrijf]die “op rood” staat;
- dat klaagster zich niet als een goed ambtenaar betaamt gedragen heeft zoals vastgelegd in artikel 47, eerste lid, van de Lma;
- dat, gelet op de aard en ernst van het geheel van de verweten en vastgestelde gedragingen en de betekenis hiervan voor het functioneren van betrokkene binnen de dienst, waarbij aan de functie van douanemedewerker hoge eisen van normbesef, integriteit en professionaliteit gesteld worden, de straf van disciplinaire ontslag niet onevenredig is;
- dat het plichtsverzuim zich op 14 februari 2019 afspeelde en dat vanwege het tijdsverloop sindsdien gekozen is om de disciplinaire straf te matigen en in plaats van onvoorwaardelijk, voorwaardelijk ontslag als straf op te leggen.
3.2
Klaagster kan zich met het bestreden landsbesluit niet verenigen. Zij ontkent de haar verweten gedragingen te hebben gepleegd. Verder voert zij aan dat zij – uiteindelijk tevergeefs – reeds tijdens het gesprek met haar directeur op 1 maart 2019 heeft verzocht de beelden van de beveiligingscamera’s op te vragen. In de procedure die tot de uitspraak van dit gerecht van 27 januari 2020 heeft geleid, heeft verweerder te kennen gegeven in afwachting van de camerabeelden te zijn, waar hij zich in het bestreden landsbesluit op het standpunt stelt dat deze beelden na 3 tot 4 dagen worden verwijderd en daarom niet meer beschikbaar zijn. Tevens voert klaagster aan dat verweerder niet de achterliggende verklaringen heeft overlegd, waardoor het bewijs voor de stellingen die verweerder aan het bestreden landsbesluit ten grondslag heeft gelegd niet te verifiëren zijn.
Beoordeling
4.1
Bij de beoordeling stelt de ambtenarenrechter voorop dat op verweerder de last rust te bewijzen dat klaagster plichtsverzuim heeft gepleegd. Om plichtsverzuim te kunnen aannemen moet op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt.
4.2.
De ambtenarenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft vastgesteld dat klaagster op 14 februari 2019 een container heeft vrijgemaakt bij
[bedrijf]en overweegt daartoe als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de desbetreffende container op 14 februari 2019 is vrijgemaakt, dat klaagster op die dag arbeidsongeschikt was en dat zij niettemin op die dag op het terrein van
[bedrijf]aanwezig was.
Verweerder heeft zich bij het bestreden landsbesluit onder meer gebaseerd op – in deze procedure overgelegde – verklaringen van een collega van klaagster, [collega], hoofdcommies der invoerrechten en accijnzen, en [werknemer 1] en [werknemer 2], beiden werkzaam bij
[bedrijf]. [Collega] heeft verklaard dat klaagster hem op 14 februari 2019 heeft gebeld, met het verzoek of hij op die dag tussen 12.00 en 13.00 uur kon overwerken om een container vrij te maken, omdat een vriend van haar goederen in die container had, die hij dringend nodig had. Daarop heeft [collega] negatief geantwoord, vanwege andere werkzaamheden, waarop klaagster hem te kennen heeft gegeven dat zij een andere collega zou benaderen. [Werknemer 1] en [werknemer 2] op hun beurt hebben afzonderlijk en gedetailleerd verklaard dat klaagster op 14 februari 2019 rond 13:30 uur op het terrein van
[bedrijf]was aangekomen, dat klaagster in haar privéauto reed, dat zij haar auto niet heeft verlaten, dat zij in burger gekleed was en dat zij de betreffende container heeft vrijgegeven, waarna zij ongeveer een half uur na haar aankomst weer is vertrokken. Ook op andere punten, die voor het bestreden landsbesluit niet direct van belang zijn, hebben deze medewerkers afzonderlijk gedetailleerde en overeenkomende verklaringen afgelegd. De ambtenarenrechter gaat daarom uit van de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
4.3
In hetgeen klaagster heeft aangevoerd ziet de ambtenarenrechter geen aanleiding te twijfelen aan de feitenvaststelling door verweerder. Daartoe wordt als volgt overwogen. Dit brengt ook met zich dat de enkele omstandigheid dat de camerabeelden niet bekeken zijn en niet meer voorhanden zijn, niet tot een ander oordeel leidt.
4.3.1
De ambtenarenrechter acht de door klaagster gegeven verklaring voor haar aanwezigheid op het terrein van
[bedrijf], zoals hiervoor onder 2.3, sub b, weergegeven, niet aannemelijk en overweegt daartoe als volgt. Klaagster was ten tijde van het incident al gedurende tien dagen arbeidsongeschikt. Zoals verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, is het douanemedewerkers niet toegestaan om zich in een periode van arbeidsongeschiktheid op de douaneterreinen te begeven. Tevens heeft de leidinggevende van klaagster, [leidinggevende], verklaard dat hij klaagster eerst op 1 maart 2019, de eerste dag na haar periode van arbeidsongeschiktheid, de opdracht heeft gegeven de betreffende documenten te verzamelen. Dit is na 14 februari 2019, de dag waarop klaagster op het terrein van
[bedrijf]aanwezig was en de desbetreffende container is vrijgegeven. Gelet hierop heeft klaagster geen steekhoudende verklaring voor haar aanwezigheid op het terrein van
[bedrijf]gegeven. Daarbij klemt temeer dat het gaat om uitgerekend de dag en het tijdstip, waarop
[bedrijf]kennelijk met urgentie een container vrijgemaakt wenste te zien, waarvoor nota bene klaagster in eerste instantie benaderd was.
4.3.2
Daarnaast overweegt de ambtenarenrechter dat het door klaagster gegeven relaas omtrent de gang van zaken op 14 februari 2019, zoals hiervoor onder 2.3, sub c tot en met e, weergegeven, verschillende onregelmatigheden onverklaard laat. Zo heeft klaagster geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat zij, hoewel niet in geschil is dat het ongebruikelijk is dat klanten douaneambtenaren direct benaderen, in reactie op het verzoek van voornoemde [werknemer 2] haar collega [collega] heeft gebeld met het verzoek om kennelijk in zijn lunchpauze een container vrij te maken, in plaats van dit te melden aan haar leidinggevende. De verklaring van klaagster dan zij vervolgens [werknemer 2] te kennen heeft gegeven dat [collega] eerst eind van de middag beschikbaar zou zijn, staat voorts haaks op die van [collega], dat klaagster tegen hem heeft gezegd dat zij een andere collega zou benaderen. Voor klaagsters aanwezigheid op het terrein van
[bedrijf]op het bewuste tijdstip heeft klaagster evenmin een afdoende verklaring gegeven, zoals hiervoor is overwogen.
4.4
Voorts leveren naar het oordeel van de ambtenarenrechter de aldus vastgestelde gedragingen van klaagster, die in de kern raken aan de integriteit van een douaneambtenaar, ernstig plichtsverzuim op.
4.5
Klaagster heeft het betoog dat de opgelegde straf niet evenredig is aan het vastgestelde plichtsverzuim niet nader toegelicht. De ambtenarenrechter zich ook overigens geen grond voor dat oordeel. Verweerder moet er, gezien de voorbeeldfunctie van ambtenaren en de hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan hen gesteld mogen worden, op kunnen vertrouwen dat zij hun verplichtingen nauwgezet naleven. Het handelen van klaagster strookt niet met haar verplichtingen als douaneambtenaar. Klaagster heeft het in haar gestelde vertrouwen geschaad. Gelet op de aard en de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim heeft verweerder daaraan de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag mogen verbinden.
5. Het bezwaar is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond
Aldus gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2021, in tegenwoordigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.