3.2Op grond van artikel 4 van de Bezoldigingsregeling Aruba (de BRA) dient een ambtenaar om in aanmerking te komen voor een bevordering te voldoen aan de in bijlage B opgenomen bevorderingseisen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
4. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder op goede gronden afwijzend heeft beslist op het verzoek van klaagster om naar schaal 4 te worden bevorderd. Bij de beantwoording van deze vraag stelt het gerecht voorop dat de bevoegdheid van verweerder om ambtenaren al dan niet te bevorderen discretionair van karakter is. Dit brengt met zich mee dat het gebruik van die bevoegdheid door het gerecht slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die toetsing dient het gerecht te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige rechtsregel of met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5. Voor een bevordering naar de rang van klerk 1ste klasse (schaal 4) geldt onder meer het vereiste dat de betrokken ambtenaar een functie bekleedt die een waardering op het niveau van schaal 4 rechtvaardigt.
6. Het gerecht overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat klaagster tot 2014 de functie van data-entry heeft uitgeoefend, welke functie op het maximale niveau van schaal 3 is gewaardeerd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de functie van data-entry in 2014 is opgeheven en desgevraagd te kennen gegeven dat klaagster nog niet in een andere functie is geplaatst. Niet in geschil is dat klaagster kassierswerkzaamheden verricht en, conform bestendig beleid, een toelage van Afl. 2,50 per dag hiervoor ontvangt. Vast staat dat klaagster niet in de functie van kassier is geplaatst.
Het gerecht ziet gelet hierop in hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat verweerder de afwijzing in redelijkheid niet op de benoemde functie van data-entry mocht baseren. Dat klaagster kassierswerkzaamheden uitvoert, maakt dit niet anders. Hieraan kan klaagster immers geen recht op bevordering ontlenen. Zoals hiervoor is overwogen, is zij niet in die functie geplaatst en krijgt zij bovendien een toelage voor het verrichten van deze andere werkzaamheden.
Klaagster is bij landsbesluit van 26 juli 2013 met ingang van 1 juli 2011 naar de rang van klerk (schaal 3) bevorderd. Gelet op het vorenstaande overweegt het gerecht dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat klaagster de maximale waardering in haar rang heeft bereikt en dan ook terecht het verzoek van klaagster om naar schaal 4 te worden bevorderd, heeft afgewezen.
7. Klaagster beroept zich ter zitting voorts op het gelijkheidsbeginsel. In dat verband wijst klaagster op haar collega’s die wel naar schaal 4 zijn bevorderd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel tardief is en dat hij geen informatie heeft over deze gevallen. Het gerecht overweegt dat deze eerst ter zitting door klaagster naar voren gebrachte beroepsgrond als tardief en in strijd met beginselen van goede procesorde moet worden aangemerkt. In dit verband speelt een rol dat niets gebleken is met betrekking tot de specifieke bijzonderheden die in het geval van de andere collega’s al dan niet aan de orde zijn. Niet beoordeeld kan daarom worden of daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen. Ook is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan van klaagster redelijkerwijs niet eerder in de gelegenheid was om een onderbouwd beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel te doen. Het betoog van klaagster wordt daarom verworpen.
8. Het betoog dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids-, en motiveringsbeginsel faalt reeds omdat klaagster dat niet nader heeft toegelicht.
9. Het bezwaar is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.