ECLI:NL:OGAACMB:2022:102

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
GAZ CUR202102520 en GAZ CUR202101850
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar in de Brandweer

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao op 12 april 2022 uitspraak gedaan over het ontslag van klager, die werkzaam was als Hoofd van de afdeling Preventie bij de Brandweer. Klager was op 10 oktober 2010 in vaste dienst getreden en had een lange staat van dienst. Echter, na klachten over mogelijke belangenverstrengeling, werd er een Commissie van Onderzoek ingesteld die concludeerde dat klager ernstig plichtsverzuim had gepleegd. Dit plichtsverzuim was gerelateerd aan zijn betrokkenheid bij de economische bedrijvigheid van CFS Solutions B.V., een bedrijf waarvan zijn zoon directeur was. Klager had de schijn van belangenverstrengeling gewekt door zijn rol in de toetsing en accordering van aanvragen van CFS, wat in strijd was met de vereiste onafhankelijkheid van de Brandweer.

Het Gerecht oordeelde dat klager niet beschikte over de noodzakelijke eigenschappen, mentaliteit en instelling voor zijn functie. Ondanks zijn lange dienstverband was het ontslag niet onevenredig, omdat klager niet openstond voor overplaatsing en de situatie niet verbeterde. Klager had ook geen recht op een verbeterkans, aangezien zijn houding en gedrag niet wezenlijk veranderden. Het Gerecht vernietigde de bestreden beschikking, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het ontslag, omdat de onderliggende redenen voor het ontslag voldoende waren onderbouwd. Klager had geen belang meer bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het schorsingsbesluit, dat niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN CURAÇAO

Uitspraak
in de zaak van:

[Klager],

wonende in Curaçao,
klager,
tegen

de Regering van Curaçao,

verweerster,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson, advcoaat.

Procesverloop

In de zaak met nummer GAZ CUR202102520
Bij beschikking van 7 mei 2021 (betekend aan klager op 12 augustus 2021, hierna: het schorsingsbesluit) heeft verweerster klager geschorst uit zijn functie van Hoofd van de afdeling Preventie bij de Brandweer met ingang van de dag van dagtekening van de beschikking voor de duur van drie maanden.
Klager heeft tegen deze beschikking op 10 september 2021 bezwaar gemaakt.
In de zaak met nummer GAZ CUR202101850
Bij beschikking van 20 mei 2021 (betekend aan klager op 9 juni 2021, hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerster klager met ingang van 15 juni 2021 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie.
Klager heeft tegen deze beschikking op 7 juli 2021 bezwaar gemaakt en dat bezwaar op 26 juli 2021 aangevuld.
Verweerster heeft op 15 september 2021 een contra-memorie ingediend.
Op 18 januari 2022 heeft verweerster een aanvullende contra-memorie ingediend.
Op 21 februari 2022 heeft klager nadere producties ingediend.
In de zaken met nummers GAZ CUR202102520 en GAZ CUR202101850
De bezwaren zijn ter zitting van het Gerecht behandeld op 2 maart 2022. Klager is verschenen, samen met zijn dochter, mevrouw [dochter van klager]. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerster zijn ook [jurist bij verweerster], werkzaam als jurist bij verweerster, en de heer [Commandant van de Brandweer], Commandant van de Brandweer, verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg tot een oplossing van hun geschil te komen. Bij email van
28 maart 2022 heeft verweerster het Gerecht bericht dat partijen niet tot een oplossing zijn gekomen. Het Gerecht heeft, zoals afgesproken met partijen tijdens de zitting, vervolgens het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op 12 april 2022.

Overwegingen

1. Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Klager is op per 10 oktober 2010 benoemd in vaste dienst in de functie van Hoofd Preventie bij de Brandweer en Rampenbestrijding. Klager was op dat moment al langer dan 20 jaar aangesteld als ambtenaar.
1.2
Nadat de Minister van Justitie klachten heeft ontvangen over mogelijke belangenverstrengeling bij klager, heeft hij bij ministeriële beschikking van
10 februari 2015 een Commissie van Onderzoek (de Commissie) ingesteld. Deze commissie heeft de taak gekregen om een onderzoek in te stellen naar mogelijke verstrengeling van de belangen van de Brandweer met de privébelangen van klager of de belangen van een private onderneming van de familie van klager.
1.3
Bij rapport van 8 september 2015 heeft de Commissie geconcludeerd dat de economische bedrijvigheid en de belangen van het bedrijf CFS Solutions B.V. (CFS) langdurig en structureel gekoppeld zijn aan werkzaamheden en de belangen van de Brandweer. CFS heeft de zoon van klager als directeur.
1.4
Bij brief van 30 september 2015 heeft de Minister van Justitie geoordeeld dat sprake is van plichtsverzuim en klager de toegang tot alle dienstlokalen van de Brandweer ontzegd. Ook is klager in die brief in de gelegenheid gesteld verantwoording af te leggen over het plichtsverzuim.
1.5
Bij brief van 6 oktober 2015 heeft klager verantwoording afgelegd.
1.6
Op 13 augustus 2019 en 1 oktober 2019 hebben gesprekken plaatsgevonden tussen medewerkers van de Beleidsorganisatie Human Resources & Organisatie en klager. Er is tijdens die gesprekken gesproken over mogelijke oplossingen voor de ontstane inactiviteit van klager. Uit de gespreksverslagen blijkt dat onder andere is gesproken over overplaatsing, vervroegd vrijwillig uittreden of een juridische afwikkeling.
1.7
Bij brief van 15 januari 2020 heeft verweerster het verzoek van klager om hem in activiteit te herstellen in zijn functie van Hoofd Afdeling Preventie bij de Brandweer afgewezen.
1.8
Bij brief van 1 februari 2021 heeft verweerster het voornemen tot ontslag aan klager bekend gemaakt en hem in de gelegenheid gesteld om binnen een week op het voornemen te reageren.
1.9
Bij uitspraak van het Gerecht van 22 maart 2021 heeft het Gerecht het bezwaar van klager tegen de brief van 15 januari 2020 van verweerster gegrond verklaard. Het Gerecht heeft in deze uitspraak onder andere overwogen dat verweerster heeft nagelaten om een formeel besluit te nemen over de non-activiteit van klager.
1.1
Vervolgens is verweerster gekomen tot de onder “Procesverloop” vermelde besluitvorming.
De bestreden beschikking
2. Verweerster heeft primair aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat gelet op de bevindingen van de Commissie de gedragingen van klager kwalificeren als ernstig plichtsverzuim. Klager heeft met zijn gedragingen de schijn opgewekt dat zijn integriteit en onafhankelijkheid niet verzekerd zijn en dat zijn oneigenlijke belangen de uitvoering van zijn werkzaamheden beïnvloeden. Uit zijn handelen volgt dat hij de voor een ambtenaar noodzakelijke eigenschappen van integriteit en betrouwbaarheid mist. Gezien de aard en ernst van zijn gedragingen heeft klager dusdanig blijk gegeven niet over de juiste eigenschappen, mentaliteit en instelling voor het ambt van Hoofd Preventie te beschikken, dat het bieden van een verbeterkans volgens verweerder geen zin heeft. Klager is bij de Brandweerorganisatie niet te handhaven. Dat zou het imago en de onafhankelijkheid van de Brandweer schaden. Nu klager niet open staat voor overplaatsing en alleen voor vervroegd vrijwillig uittreden openstaat onder de voorwaarde van terugkeer in zijn functie, is verweerster genoodzaakt over te gaan tot eervol ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt. Subsidiair heeft verweerster aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk dan wel verstoorde verhoudingen die aan het behoorlijk functioneren van klager of de Brandweer in de weg staan.
De beoordeling van de gronden van klager tegen de bestreden beschikking
Argumenten over de totstandkoming en volledigheid van het rapport van de Commissie
3. Klager voert allereerst aan dat verweerster de bevindingen van de Commissie niet heeft mogen gebruiken bij haar besluitvorming. Volgens klager betreft het namelijk bevindingen van een onbevoegde en onrechtmatig handelende Commissie. De voorzitter van de Commissie is uitgetreden op 29 april 2015 en het rapport is pas 28 september 2015 afgerond. Bij ministeriële beschikking van 10 februari 2015 is bepaald dat de Commissie uit drie leden moet bestaan. Met slechts twee leden was de Commissie dus onbevoegd het Rapport uit te brengen. Daar komt volgens klager bij dat het Rapport ook binnen
30 dagen uitgebracht had moeten worden. Dat staat in artikel 2, tweede lid, van de ministeriële beschikking van 10 februari 2015. Ook dat heeft de Commissie niet gedaan. Er zitten leken in de Commissie volgens klager en niet alle verklaringen van de personen die zijn gehoord zijn integraal vastgelegd. Volgens klager is dit onzorgvuldig en onprofessioneel en kunnen ook om die reden de bevindingen van de Commissie niet door verweerster worden gebruikt.
4. Deze grond slaagt niet.
4.1
In artikel 3 van de ministeriële beschikking van 10 februari 2015 staat de samenstelling van de commissie vermeld. In artikel 4, eerste lid, van de ministeriële beschikking staat dat de Commissie in onderling overleg haar werkwijze vaststelt die zij voor een goede vervulling van haar taak nodig acht. In het rapport van de Commissie staat op pagina 2 vermeld dat de voorzitter van de Commissie per 23 april 2015 is teruggetreden uit de Commissie en dat het grootste gedeelte van het feitelijk onderzoek per die datum is afgerond. Verder staat op dezelfde pagina vermeld dat het rapport ter verificatie aan de voorzitter is voorgelegd. Het Gerecht is van oordeel dat uit deze gang van zaken voldoende blijkt dat de voorzitter betrokken is geweest bij het feitelijke onderzoek en zich kan vinden in het opgestelde rapport. Aan het terugtreden van de voorzitter uit de Commissie per 23 april 2015 kan niet de door klager gewenste conclusie worden verbonden dat de bevindingen uit het rapport door verweerster niet kunnen worden gebruikt.
4.2
Klager kan worden nagegeven dat het zorgvuldiger was geweest als verweerster of de Commissie hadden gecommuniceerd over het niet halen van de in artikel 2, tweede lid, van de ministeriële beschikking gestelde termijn van 30 dagen. Maar ook aan die termijnoverschrijding kan niet de door klager gewenste conclusie worden verbonden dat verweerster de bevindingen van de Commissie buiten beschouwing had moeten laten.
4.3
De stelling van klager dat er leken in de Commissie zitten, laat het Gerecht voor rekening van klager. Verder stelt het Gerecht vast dat de Commissie korte, zakelijke gespreksverslagen heeft opgesteld van de personen met wie is gesproken. Elk gespreksverslag is ondertekend door de persoon met wie de Commissie heeft gesproken. Ook op dit punt is het Gerecht van oordeel dat verweerster de bevindingen van de Commissie heeft kunnen gebruiken bij haar besluitvorming.
5. Klager voert verder aan dat hij niet het hele rapport met alle bijlagen heeft ontvangen en ook niet heeft kunnen inzien. Hij heeft daar meerdere keren om gevraagd.
6. Deze grond slaagt. Verweerster heeft het rapport van de Commissie aan haar besluitvorming ten grondslag gelegd. Het rapport bestaat uit 17 pagina’s met daarachter een lijst met een omschrijving van de bestudeerde stukken, in totaal 52. Een deel van die stukken zitten als bijlage bij het rapport, een deel niet. Het Gerecht is van oordeel dat verweerster in zo’n geval alle 52 stukken bij het rapport moet voegen zodat klager (en als het tot een gerechtelijke procedure komt ook het Gerecht) kennis kan nemen van alle stukken. Door dat na te laten, heeft verweerster de bestreden beschikking onzorgvuldig voorbereid. Het bezwaar van klager is gegrond. De bestreden beschikking moet worden vernietigd. Het Gerecht is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand kunnen blijven. Het Gerecht zal namelijk hierna oordelen dat sprake is van plichtsverzuim, dat verweerster dat plichtsverzuim voldoende heeft onderbouwd en dat het plichtsverzuim van dien aard is dat daaruit blijkt dat klager niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en of de instelling die nodig is voor het op goede wijze vervullen van zijn functie. De bijlagen bij het rapport van de Commissie die wel in het dossier zitten, kunnen de conclusie van (de ernst van het) plichtsverzuim van verweerster dragen. Van die bijlagen heeft klager kennis kunnen nemen en daarop voldoende kunnen reageren.
Plichtsverzuim
7. Het Gerecht overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (RvBAZ) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:6) bij een ongeschiktheidsontslag verweerster concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moet maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
8. Verweerster heeft geoordeeld dat die situatie zich voordoet gelet op het ernstige plichtsverzuim. Verweerster heeft dat onder verwijzing naar het rapport van de Commissie van 8 september 2015 onder andere als volgt onderbouwd. Volgens verweerster is sprake van langdurige en structurele koppeling van bedrijvigheid en belangen van CFS met de werkzaamheden en belangen van de Brandweer. Klager behartigt vanuit zijn functie van Hoofd Preventie die belangen van de Brandweer. Maar klager is ook mede betrokken bij toetsing en accordering van aanvragen van CFS, die hij vervolgens voorlegt aan de Commandant. Klager is verder contactpersoon bij complexe projecten waarbij CFS vaak betrokken is. Brandweerpersoneel wordt ook ingezet bij inspecties en presentaties door of van CFS, terwijl klager voor dat personeel verantwoordelijk is. Derden hebben verklaard dat zij het handelen van klager als oneigenlijke druk ervaren om met CFS in zee te gaan. Verder acht verweerster het opvallend dat klager op kosten van bepaalde ondernemingen dienstreizen heeft afgelegd, welke bedrijven later voor of via CFS werkzaam waren bij complexe trajecten.
9. Het Gerecht stelt vast dat in het rapport van de Commissie het volgende is beschreven.
9.1
In het rapport staat vermeld dat klager blijkens zijn functieomschrijving als Hoofd Preventie adviseert over brandveiligheid en brandpreventieve aangelegenheden, hij formuleert ook voorwaarden waar gebouwen qua brandveiligheid aan moeten voldoen. Hij heeft ook een rol in het proces waarin een Programma van Eisen ten aanzien van de brandbeveiliging wordt goedgekeurd en vervolgens certificering plaatsvindt. Blijkens de doelstellingen van CFS zoals geformuleerd in het uittreksel van de Kamer van Koophandel levert, installeert en onderhoudt CFS brand- en beveiligingsapparatuur en geeft CFS advies, begeleiding en trainingen op het gebied van brandveiligheid. Klager toetst ook zelf door CFS ingediende Programma’s van Eisen en legt die ter goedkeuring voor aan de Commandant. Een aantal van die Programma’s van Eisen voor grote projecten is als bijlage gevoegd bij het rapport van de Commissie. Daaruit blijkt ook de betrokkenheid van klager.
9.2
Bij het rapport zit een aantal verslagen van gesprekken die de Commissie met bepaalde personen heeft gevoerd.
9.2.1 [
Sector Directeur], Sector Directeur en verantwoordelijk voor de Brandweer, verklaart dat hij in het kader van het OFO-project de toenmalig Secretaris-Generaal van het Ministerie van Financiën, [oud-Secretaris Generaal van het Ministerie van Financiën], tegen was gekomen. Die zei tegen hem dat de afwikkeling van de brandweervergunning voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis moeilijk verliep en dat hij de indruk had dat klager dit tegenhield. Ook bij de verkoop van het Rif-ressort had klager hetzelfde beeld achtergelaten bij belanghebbenden. In een ander kader merkte de heer [directeur van Indel] op dat binnen het bedrijfsleven klachten waren over de Brandweer, met name over de band van het bedrijf CFS met klager.
9.2.2 [
Engineering director Marriott Hotel], Engineering director van het Marriott Hotel, verklaart onder andere dat hij contact heeft gelegd met de brandweer om te horen aan welke vereisten Marriott moet voldoen om een vergunning te krijgen. In dezelfde periode krijgt hij een telefoontje van de zoon van klager. CFS is vervolgens een presentatie komen geven en tijdens die presentatie heeft de zoon van klager gezegd dat hij informatie van de brandweer had gekregen dat Marriott geen vergunning had. Na de presentatie is de zoon van klager teruggekomen voor een “walk” door het hotel en daarbij kwam hij samen met een officier van de brandweer. De brandweerman gaf commentaar en adviezen naar aanleiding van de bevindingen van CFS aan beide partijen.
9.2.3 [
Directeur van Rif Resort N.V.], directeur van Rif Resort N.V., de eigenaar van Marriott, verklaart onder meer dat er een commissie door de overheid was ingesteld om de verkoop van Marriott te leiden. Binnen die commissie heeft [directeur van Rif Resort N.V.] gemeld dat Marriott geen hotelvergunning had. Plotseling kwam toen een bedrijf zich presenteren bij Marriott, dat connecties had met het Hoofd Afdeling Preventie van de Brandweer. [directeur van Rif Resort N.V.] verklaart dat Marriott niet dat bedrijf heeft gebeld, maar dat dat bedrijf wel komt met de boodschap van de brandweer te hebben vernomen dat Marriott een hotelvergunning nodig heeft. Het bedrijf heeft samen met een brandweerman een audit gedaan en aangegeven dat als Marriott hen de opdracht zou geven om alle geconstateerde gebreken te verhelpen, zij zouden zorgen voor een hotelvergunning.
9.3.4 [
Oud-Secretaris Generaal van het Ministerie van Financiën], oud-Secretaris Generaal van het Ministerie van Financiën, verklaart dat hij namens de overheid betrokken was bij de Commissie Rif-resort. Er kwam ongevraagd een aanbieding van CFS. CFS had niet alleen de zoon van klager als directeur, maar ook een band met een officier van de brandweer die als inspecteur functioneerde tijdens het assessment.
9.4.5 [
Directeur van Indel], directeur van het bedrijf Indel (actief op het gebied van de brandpreventie en installatie) en lid van het bestuur van de Kamer van Koophandel. Hij verklaart onder andere dat aan een door Ennia georganiseerd Safety and Security evenement Indel en andere bedrijven hebben deelgenomen. Terwijl Indel samen met zijn personeel binnen informatie aan klanten geeft, geeft buiten het bedrijf van de zoon van klager demonstraties met twee spuitwagens en brandweerpersoneel.
9.4.6 [
Commandant van de Brandweer], Commandant van de Brandweer, verklaart dat in 2009 hem door CFS verzocht werd certificaten voor een brandveiligheidstraining te ondertekenen. Normaal gesproken organiseren de afdelingsmedewerkers in opdracht van het Hoofd Afdeling Preventie de training pas na betaling. In dit geval was de training nog niet betaald en was de training niet voor het personeel van CFS maar fungeerde CFS als tussenpersoon.
Verder verklaart [Commandant van de Brandweer] dat het bedrijf BPSI N.V. van de heer [eigenaar BPSI N.V.] trainingen geeft voor projecteringsdeskundigen. [eigenaar BPSI N.V.] heeft hem in een gesprek gezegd dat er klachten zijn van de meeste installateurs en installatiebedrijven die brandmeldingsinstallaties installeren, dat CFS de meest omvangrijke projecten krijgt. Zo heeft CFS ook Sambil, Ctex en Mangusa Hypermarket gekregen.
Ook verklaart [Commandant van de Brandweer] dat klager een dienstreis naar het bedrijf Incisan Fire in Venezuela heeft gemaakt om onderzoek naar dat bedrijf en hun sprinklerinstallaties te doen. De projectontwikkelaar heeft de kosten van de reis betaald. In latere projecten heeft CFS de opdracht gekregen en die huurt Incisan Fire in om de sprinklerinstallatie uit te voeren.
Volgens [Commandant van de Brandweer] heeft klager ook een dienstreis naar Amerika aangevraagd voor een congres van de National Fire Protection Association. [Commandant van de Brandweer] heeft dat verzoek afgewezen nadat hij hoorde dat klager met zijn zoon zou gaan om zijn zoon te laten specialiseren. Uiteindelijk heeft klager met zijn zoon het congres privé bijgewoond.
Ten aanzien van Marriott verklaart [Commandant van de Brandweer] dat hij van mevrouw [engineering director van het Marriott Hotel] heeft begrepen dat CFS met een van de brandweermedewerkers een presentatie in Marriott heeft gegeven. [commandant van de Brandweer] heeft dat van die brandweermedewerker bevestigd gekregen.
[Commandant van de Brandweer] verklaart over de brand bij Japan N.V. dat hij een plan van aanpak uit de computer van de Brandweer had ontvangen. Toen hij vervolgens een gesprek had met een meneer van een Engelse verzekeringsmaatschappij, bleek dat die meneer een plan van aanpak van CFS bij zich had en dat dat plan van aanpak hetzelfde was als het plan van aanpak zoals opgesteld door de Brandweer.
[Commandant van de Brandweer] verklaart over het gebouw van EWT dat het niet aan de vereisten van de brandweer voldeed. Hij heeft zijn mensen laten kijken hoe het gebouw moest worden ingericht zodat het wel aan de vereisten zou voldoen. In de correspondentie met EWT kwam CFS naar voren. Navraag bij de directeur van EWT leerde [commandant van de Brandweer] dat nadat de mensen van EWT een vergadering met klager hadden om alsnog aan de nodige eisen te kunnen voldoen, zij nog dezelfde dag een telefoontje kregen van CFS.
Met betrekking tot Zencity verklaart [commandant van de Brandweer] een advies niet getekend te hebben vanwege betrokkenheid van CFS daarbij. Tijdens een dienstreis van [commandant van de Brandweer] heeft klager het advies alsnog zelf ondertekend.
9.5
De Commissie concludeert dat de economische bedrijvigheid en belangen van CFS langdurig en structureel gekoppeld blijken te zijn aan de werkzaamheden en de daarbij te behartigen belangen van de Brandweer. Die belangen dienen door het Hoofd Preventie van de Brandweer, klager, behartigd te worden. Klager is de vader van de directeur van CFS. Aanvragen van CFS worden door klager zelf of door een ambtenaar onder zijn leiding getoetst en geaccordeerd voordat deze ter afronding worden voorgelegd aan de Commandant. De inzet van een Officier van de Brandweer om samen met CFS inspecties te doen bij werving van klanten door CFS druist in tegen het principe uitgangspunt van de Brandweer van een onafhankelijke toetsing, presentatie en inspectie bij de certificering en het keuringsproces. Op grond van de verklaringen concludeert de Commissie dat vanuit de Brandweer informatie van klanten wordt verstrekt aan CFS. Op basis hiervan neemt CFS ongevraagd contact op met bijvoorbeeld Marriott, Hilton en EWT. CFS is vaak betrokken bij omvangrijke en complexe projecten zoals Sambil, Ctex en Mangusa. Opvallend is volgens de Commissie dat klager op kosten van derden dienstreizen heeft afgelegd bij ondernemingen in het buitenland (bijvoorbeeld Incisan) die later via CFS in diezelfde projecten of andere projecten op het eiland op het gebied van brandpreventie- en veiligheid worden ingezet.
10. Het Gerecht is van oordeel dat verweerster op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen van de Commissie heeft kunnen concluderen dat op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Naar het oordeel van het Gerecht heeft klager daarmee ernstig plichtsverzuim gepleegd en dat plichtsverzuim kan klager ook worden verweten. Verweerster heeft genoegzaam aangetoond dat klager niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
11. In wat klager heeft aangevoerd, ziet het Gerecht geen reden om anders te oordelen.
11.1
Ter zitting heeft klager over zijn betrokkenheid bij de ondertekening van de aanvragen van CFS toegelicht dat hij pas in beeld komt nadat een projectdeskundige, het inspectiebureau en een preventiemedewerker van zijn afdeling naar de aanvraag gekeken hebben en dat daarna ook nog de Commandant er naar kijkt. Deze procedure is juist door hem ingevoerd om belangenverstrengeling te voorkomen en het is al jaren zo gegaan. Dat kan ook niet anders in een kleine gemeenschap als Curaçao, aldus klager. Het Gerecht volgt klager hierin niet. Het had op de weg van klager gelegen, juist ook gelet op zijn leidinggevende positie en de invloed die daar al dan niet bewust vanuit gaat, om zich volledig te distantiëren van de aanvragen van CFS.
11.2
Ter zitting heeft klager ten aanzien van het plotselinge contact van CFS met bedrijven nadat die bedrijven contact met de Brandweer hebben gehad toegelicht dat zijn zoon een marketingopleiding heeft gedaan. Door die achtergrond is hij gewend om bedrijven actief te benaderen met het telefoonboek in de hand. Wat er van deze toelichting ook zij, naar het oordeel van het Gerecht draagt het feit dat in ieder geval in een aantal gevallen er contact is geweest tussen CFS en een bedrijf dat kort daarvoor contact heeft gehad met de brandweer bij aan de hiervoor bedoelde schijn van belangenverstrengeling. Met de verklaringen die verschillende personen bij de Commissie hebben afgelegd, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat het klager is die een rol speelt in contacten.
11.3
Ter zitting heeft klager ten aanzien van het meegaan van brandweerpersoneel met CFS gesteld dat uit de verklaringen onvoldoende blijkt of dat voor inspectie vanuit de Brandweer was of voor de presentatie van CFS. Ook heeft klager gesteld dat hij niet op de hoogte was dat een van de officieren met CFS meeging. Naar het oordeel van het Gerecht had klager dit wel behoren te weten. De afdeling waar klager leiding aan gaf, bestond uit vijf ondergeschikten. Van klager mag worden verwacht dat hij weet wat zijn onderschikten doen, zeker als zij in uniform namens de Brandweer op locatie gaan. Uit de verklaringen blijkt voldoende dat een medewerker uit het team van klager met CFS meekwam en dat draagt bij aan de schijn van belangenverstrengeling. Klager is als leidinggevende van de afdeling preventie verantwoordelijk daarvoor.
11.3
Klager voert ook aan voor zover al sprake zou zijn van plichtsverzuim, dat hem dat niet kan worden verweten. Het ontbrak immers aan sturing en corrigerend optreden door de Commandant. Hij is nooit eerder aangesproken op deze gang van zaken. Het Gerecht volgt klager hierin niet. Zelfs al zou dit zo zijn, kan dat niet het handelen van klager verontschuldigen. Klager blijft immers verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. Dit geldt te meer nu klager een leidinggevende functie had en daarom mede verantwoordelijk was voor een juiste gang van zaken binnen zijn afdeling.
Verbeterkans
12. Klager voert aan dat hem ten onrechte geen verbeterkans is gegeven. Het Gerecht volgt klager ook niet op dit punt. Naar vaste rechtspraak kan een ontslag wegens ongeschiktheid in het algemeen niet plaatsvinden als de ambtenaar niet in de gelegenheid is gesteld zijn functioneren te verbeteren. Dit is anders indien de ambtenaar zodanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat gesteld kan worden dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is. Het Gerecht is van oordeel dat gelet op voornoemde feiten en omstandigheden een verbeterkans niet zinvol was, omdat bij klager de grondhouding ontbreekt om de functie op de gewenste wijze te vervullen. Van belang daarbij is dat klager gedurende een lange periode geen blijk heeft gegeven juist onderscheid te kunnen maken tussen werk en privéaangelegenheden. Ook ter zitting blijft klager stellig volhouden dat er niets aan de hand is. In zo’n geval kan van verweerster dan ook niet worden gevergd dat klager een kans op verbetering wordt geboden.
De besproken alternatieven: overplaatsing en vervroegde vrijwillige uittreding
13. Klager voert aan dat de passages in het ontslagbesluit over overplaatsing en vervroegd vrijwillig uittreden door verweerster onjuist zijn weergegeven. Volgens klager was slechts sprake van een informeel oriënterend gesprek en geen formeel gesprek. Van formele notulen is dan ook geen sprake en verweerster maakt misbruik hiervan door onwaarheden als overweging te gebruiken in het ontslagbesluit. Klager voert verder aan dat hij niet is ingegaan op de door verweerster aangeboden alternatieven omdat de procedure bij het Gerecht reeds aanhangig was. Volgens klager is het dan niet passend om gesprekken te voeren over mogelijke passende functies.
14. Uit de gespreksverslagen van de gesprekken van 13 augustus 2019 en 1 oktober 2019 blijkt dat onder andere met klager is gesproken over overplaatsing, vervroegd vrijwillig uittreden of het doorlopen van een juridische procedure. Verweerster heeft in die gesprekken steeds het standpunt ingenomen dat klager niet terug kan keren naar de Brandweer. Klager heeft de geboden alternatieven niet geaccepteerd omdat hij terug wil naar de Brandweer, zodat zijn goede eer en naam worden hersteld. Dat standpunt heeft klager ter zitting van het Gerecht ook herhaald. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerster onder deze omstandigheden kunnen besluiten om over te gaan tot ontslag. Het Gerecht heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opgestelde verslagen, temeer niet omdat klager zelf zijn standpunt over terugkeer naar de Brandweer ter zitting heeft herhaald. En dat er een procedure bij het Gerecht loopt, maakt niet dat voorbij gegaan kan worden aan de inspanningen van verweerster om klager naar een andere functie over te plaatsen.
Ontslag is onevenredig en kan niet meer na zo’n lange tijd
15. Klager voert aan dat het ontslag onevenredig is. Klager voert aan dat hij een vlekkeloos dienstverband heeft van 31 jaar met positieve beoordelingen en nooit disciplinair is gestraft. Ook voert hij aan dat disciplinaire maatregelen moeten worden opgelegd binnen drie maanden na de dag waarop het bevoegd gezag op de hoogte was of kon zijn van het plichtsverzuim. Klager wijst op een uitspraak van dit Gerecht van
25 juli 2008 en van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 25 juni 2009.
16. Het Gerecht volgt klager ook hierin niet. Gelet op het door klager gepleegde ernstige plichtsverzuim en de door verweerster geleverde inspanningen om klager naar andere functies over te plaatsen, is het Gerecht ondanks het lange dienstverband van klager van oordeel dat verweerster kon overgaan tot het ongeschiktheidsontslag. Klager kan worden nagegeven dat verweerster nadat het onderzoeksrapport was afgerond voortvarender had kunnen handelen. Er is echter geen rechtsregel waaruit volgt dat verweerster niet langer bevoegd was over te gaan tot ontslag. Onder verwijzing naar de uitspraak van de RvBAZ van 1 april 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:12) overweegt het Gerecht dat de disciplinaire straf moet worden opgelegd binnen een jaar nadat het plichtsverzuim is vastgesteld. In dit geval is klager echter geen disciplinaire straf opgelegd, maar is hij ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Om dezelfde reden baten de door klager genoemde uitspraken hem niet.
Conclusie
17. De primaire ontslaggrond kan het ontslag dragen. Wat klager aanvoert tegen de subsidiaire ontslaggrond zal het Gerecht daarom onbesproken laten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Het bezwaar tegen de bestreden beschikking is gegrond. De bestreden beschikking moet worden vernietigd en het Gerecht zal bepalen dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het Gerecht niet gebleken.
Het schorsingsbesluit
18. Nu het ontslagbesluit stand houdt, heeft klager geen belang meer bij de beoordeling door het Gerecht van zijn gronden tegen het schorsingsbesluit. Het Gerecht zal het bezwaar van klager tegen het schorsingsbesluit daarom niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling in die zaak ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:
In de zaak met nummer GAZ CUR202102520
-
verklaarthet bezwaar niet-ontvankelijk;
In de zaak met nummer GAZ CUR202101850
  • verklaarthet bezwaar gegrond;
  • vernietigtde bestreden beschikking;
  • bepaaltdat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden beschikking in stand blijven.
Aldus gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.