ECLI:NL:OGAACMB:2022:20

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AUA202103594
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot treffen van een voorziening bij voorraad in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba op 14 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek van een ambtenaar tot het treffen van een voorziening bij voorraad. De verzoeker, vertegenwoordigd door drs. M.L. Hasell, had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van de Minister van Algemene Zaken, Integriteit, Overheidsorganisatie, Innovatie en Energie, dat zijn verzoek om terug te komen op een disciplinair ontslag had afgewezen. De verzoeker had op 15 november 2021 een verzoek ingediend bij het gerecht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen op het ontslag niet voldoende was gemotiveerd.

Het gerecht heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van de ambtenaar om zijn bezoldiging uit te betalen vanaf 1 november 2021, niet kan worden toegewezen. Dit is gebaseerd op het feit dat het eerder genomen ontslagbesluit van 8 maart 2013 in rechte onaantastbaar is geworden. Het gerecht oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging van het ontslagbesluit rechtvaardigen. De rechter concludeert dat het verzoek van de ambtenaar zodanig verstrekkend is dat het de kaders van de procedure voor een voorziening bij voorraad te buiten gaat. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E.B. de Haseth en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing, zoals bepaald in de Landsverordening ambtenarenrechtspraak.

Uitspraak

Uitspraak van 14 februari 2022
Gaza nr. AUA202103594

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Verzoeker],

wonend te Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hasell,
tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INTEGRITEIT, OVERHEIDSORGANISATIE, INNOVATIE EN ENERGIE,
zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 12 oktober 2021 heeft verweerder afgewezen het verzoek van verzoeker van 14 mei 2021 om terug te komen op het landsbesluit van 8 maart 2013, waarbij aan verzoeker disciplinair ontslag is verleend
Hiertegen heeft verzoeker op 12 november 2021 bezwaar gemaakt bij het gerecht.
Verzoeker heeft zich op 15 november 2021 tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad.
Verweerder heeft op 28 januari 2022 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld in raadkamer van 31 januari 2022. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1
Bij landsbesluit van 1 november 2012 no. 22, zoals gewijzigd bij landsbesluit van 8 maart 2013 no. 3, heeft verweerder besloten om verzoeker met ingang van de eerste van de maand na dagtekening van het landsbesluit in zijn ambt te schorsen tot op de dag waarop het bevoegd gezag een besluit heeft genomen omtrent de disciplinaire strafoplegging.
1.2
Bij landsbesluit van 8 maart 2013 no. 2, heeft verweerder besloten (I.) aan verzoeker de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening van het landsbesluit, althans voor zover de genoemde ontslaggrond komt te vervallen, aan verzoeker eervol ontslag te verlenen, zulks met ingang van vijf dagen na dagtekening in van het landsbesluit, (II.) te bepalen dat, wegens dienstbelang, de disciplinaire straf van ontslag met onmiddellijke ingang ten uitvoer wordt gelegd en (III.) dat door de Directie Financiën een civiele procedure tegen verzoeker zal worden opgestart om het door hem verduisterde bedrag van in totaal Afl. 31.807,20 van de opbrengsten van de N.V. ELMAR en van Afl. 21.866,50 en Afl. 9.940,70 van de opbrengsten van WEB N.V. terug te vorderen.
1.3
Tegen het onder 1.2 vermeld landsbesluit heeft verzoeker op 6 maart 2015 bezwaar gemaakt.
1.4
Bij uitspraak van dit gerecht van 4 januari 2016 (Gaza nr. 468 van 2015) heeft de ambtenarenrechter het aldus gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
1.5
Tegen die uitspraak heeft verzoeker op 29 januari 2016 hoger beroep ingesteld.
1.6
Bij uitspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van 1 juli 2017 (RvBAz 2016/78114) heeft de Raad de uitspraak bevestigd.
1.7
Bij kennisgeving van 22 februari 2021 heeft de officier van justitie verzoeker bericht dat van vervolging wordt afgezien.
2.1
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de La kan de ambtenaar, in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van de La kan worden ingediend, doch waarin, ter voorkoming van nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is, bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenaken een beslissing bij voorraad vragen.
3.1
Aan de beschikking van 12 oktober 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker aan zijn verzoek om terug te komen van het in rechte onaantastbare landsbesluit van 8 maart 2013 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die tot heroverweging van dat landsbesluit nopen.
3.2
Het verzoek strekt tot uitbetaling van de bezoldiging van verzoeker vanaf 1 november 2021. Aan het verzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat de beschikking van 12 oktober 2021 in bezwaar geen stand zal houden. Daartoe voert verzoeker aan dat verweerder de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van de ontslagbeschikking onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd, omdat verweerder niet heeft gemotiveerd dat en waarom de hiervoor onder 1.7 vermelde kennisgeving geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid (novum) is.
3.3
Het gerecht overweegt als volgt. Gelet op het aan verzoeker gegeven disciplinair ontslag als ambtenaar, dat in rechte onaantastbaar is geworden, bestaat thans geen grondslag om hem als zodanig te bezoldigen. Zelfs indien de beschikking van 12 oktober 2021 in de bodemzaak vernietigd zal worden op de door verzoeker aangevoerde grond dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat en waarom geen sprake is van een novum, maakt dit nog niet dat het ontslagbesluit van 8 maart 2013, dat aan bezoldiging van verzoeker in de weg staat, niet meer bestaat. Het is in dat geval eerst aan verweerder om te beoordelen of dat eventuele novum hem aanleiding geeft om terug te komen van het ontslagbesluit. Onder deze omstandigheden, is hetgeen verzoeker verzoekt zodanig verstrekkend dat het de kaders van deze voorziening bij voorraadprocedure te buiten gaat. Reeds om deze reden zal het verzoek worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.